Stadsgedicht uit Zuid 24 - Zorgvlied voor de jonge dichter Adriaan

 
Zorgvlied voor de jonge dichter Adriaan
(hij woonde in de Beethovenbuurt)

Uit een zwijgende kerk
fietsten hem z’n nabijen
door de tochtige straten:
men zag z’n blanke kist
tweewielig rijden
achter de fietsers aan.
De bomen met hun kale takken
hadden rouw.
Huizen eveneens.  

Ten slot reed de kist
langs de rivier van tijd,
die moederrivier van z’n stad:
het was de laatste tocht.  

In z’n onbewogen hoofd,
achter de gesloten vlindervleugels
van z’n onbewogen ogen,
lag een onaf gedicht
en groeide niet meer.  

Het kruidhof voor de doden
wachtte met een kuil,
rechthoekig als een raam
dat voor de jonge dichter
langer nog dan eeuwigheid
naar boven wilde kijken.  

De kist daalde in de stilte.
Toen vloden alle zorgen,
en een merel orgelde
nadat er eerder in die dagen
regen was geregend.
Die zwartgedane vogel was
het mooiste orgel van het land.  

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid