Uit het hongerwinterdagboek van Karel N.L. Grazell . . . .

 
Terug naar de vorige pagina <<

 


UIT HET HONGERWINTERDAGBOEK
Karel N.L. Grazell - april 2009

INLEIDING

In mijn jeugd, die jaren dertig, veertig, was er voor mij een heel andere wereld. Afgezien van schoolbezoek leefde ik praktisch altijd rond m’n ouderlijk huis aan de Amstelveenscheweg. En die wereld was vooral m’n uitzicht op de Buitenveldersche Binnendijkse polder – nu met tuinstad volgebouwd. Er spande een vaak hemelsblauwe koepel over de bijna overal lege weilanden van de polder. Links in m’n uitzicht, aan de noordelijke rand van die gigantische halve bol doken achter de Ringspoordijk (zowat waar nu de Ringweg is) de daken op van de Stadion- en de Beethovenbuurt. Als m’n ogen dan naar rechts gingen, zag ik de kop van de Rivierenbuurt en de watertoren over de Amstel. Richting oosten zag ik op een kilometer of vijf afstand de bomen langs de rivier en als ik dan verder naar rechts draaide, volgde ik de Kalfjeslaan naar de Augustinuskerk.
Voordat het hier oorlog werd in 1940, was m’n uitzicht met veel paradisische stilte. Soms het zingen of twetteren van een vogel, soms het briesen van een eenzaam paard, het loeien van een koe, een geit, het knarsen van grint onder de wielen van een melkkar op de boerderij, en een enkele keer zelfs een menselijke stem. En Schiphol zond enkele keren per dag een eenvoudig motorvliegtuig door het zonlicht.
Na de meidagen van ‘40 tot de bevrijding 5 jaar later was diezelfde koepel vol wreed lawaai en activiteit. De dood flitste en weerlichtte en bomde door m’n uitzicht. De vogels vluchtten voor de granaten van het luchtafweergeschut dat vanaf het botenhuis van de Roeibaan als stalen hellehonden woedde. De sterren werden gevangen in immense zoeklichten. Nu en dan vochten vliegtuigen moorddadig boven onze hoofden en scheurden de wolken. Het spaarzame vee in de wei of op stal (van de boerderij naast ons) zweeg lijdzaam.
Het is over enkele weken weer mei. Dan is het 64 jaar na de bevrijding, na de hongerwinter. Laatst hoorde ik de heer Van Vollenhoven op TV zeggen hoe hij zich nog goed herinnerde dat het Zweedse wittebrood tijdens de bevrijdingsdagen uit de lucht kam vallen. Nog steeds bestaat die mythe. Ik herinnerde me m’n kranten uit de hongerwinter, de berichten over dat witbrood – en plotseling zat ik middenin die tijd, ik pakte m’n hongerwinterdagboek, ik vond schrijfsels uit die crue maanden dat ik 16 en pas 17 was. Ik begon te schrijven en nu leest u wat ik op het digitale ‘papier’ heb gezet.

 

DEEL 1

Dolle Dinsdag
Willem van den Hout (Willy van der Heide van de Bob Evers serie, Willem W. Waterman van het in de bezetting foute De Gil) bedacht die naam voor dinsdag 5 september 1944. Het schijnt dat in Londen de premier Gerbrandy in een persbericht voor Radio Oranje doorstreepte dat Canadese soldaten in België op weg waren naar de Nederlandse grens en ervoor in de plaats schreef dat ze die grens al hadden overschreden richting Breda. Vanuit welk heerlijk machtsgevoel moet dat kleine mannetje dat hebben gedaan?
In m’n dagboek uit de hongerwinter lees ik. De Engelse tanks waren Breda gepasseerd. Ze hadden de Moerdijkbrug onbeschadigd in handen. In Rotterdam was opstand uitgebroken en ze vochten om de havens. In de voorsteden (sic) van Den Haag zaten de tanks even later. Om 2 uur ’s middags zaten ze in Mijdrecht en kwamen er 5000 Amerikaanse motorrijders aanknetteren naar Amsterdam. De Uitzonderingstoestand werd afgekondigd. Om 8 uur binnen zijn. Maar om 8 uur kwam ieder naar buiten. Duitse ordonnansen raceden (sic) per motor en fiets over de Amstelveenscheweg (de mensen stonden bij elkaar, deels op de rijweg, zo’n beetje bij de huidige bushaltes ter hoogte van de Beuk – KG). Iedereen stond naar het Zuiden te kijken. Plots een kreet “Daar zijn ze”. Inderdaad, in de verte bij de Kalfjeslaan was iets zwarts te zien, Maar weldra bleek het een expeditieauto te zijn. Niet alleen hier was het zo. Aan de Sloterweg stonden de mensen in twee rijen, langs de kant van de weg met goudsbloemen in de hand en nog andere bloembouquetten en Oranjespeldjes op de borst. Maar de tanks kwamen niet. Die waren de grens niet eens gepasseerd.

HBS
Vanaf 17 september 1944 (de ‘een brug te ver’ luchtlandingen bij Arnhem) reden er geen treinen meer: de Randstad raakte snel geïsoleerd. De toch al nijpende schaarste aan levensmiddelen en brandstoffen werd erger en erger (tegen de bevrijding kostte een brood 35 gulden, een mud aardappels 700 gulden).
Eind oktober, begin november moest ik naar en van school lopen. Drie kwartier heen, drie kwartier terug: Amstelveenscheweg 797 (waar nu De Iep staat van het Bolesteinse Marius ten Catehof) via Stadionplein en Rafaelplein naar het Roelof Hartplein – en terug.
Het was een vroege, ijskoude winter. In onze winterjassen, dikke dassen om, zaten we in de klas, want de kachel verwarmde ons niet meer (en door de voedselschaarste was onze fysieke weerstand een stuk minder). De leraar Staatsinrichting, meneer Baert, vond het maar niks. Joop zei dat er nog één kamer goed verwarmd was, meneer: die van de directeur. Even later had meneer Buzeman zich uit z’n directiekantoor teruggetrokken en zaten wij er. Meisjes deelden waterige soep uit (waar die vandaan kwam? geen idee).
Op een novemberdag liep ik ‘s morgens vroeg weer door de Beethovenstraat op weg naar school. Op het trottoir, vlak voor de Apollolaan, vlak voor waar nu een bankfiliaal is, lag bloed. Zeker een konijn illegaal geslacht, dacht ik, en stapte er overheen. In de Apollolaan stond een paard-en-wagen en daarop werden grote in dekkleden verpakte rollen geladen. Voorbij de laan stonden soldaten en brandweerlieden bij twee brandende villa’s: de weinige voorbijgangers werden over de tramrails geleid.
Pas later hoorde ik van de aanslag op SD-er Oehlschlaeger (het bloed) en de executie van gegijzelden (de lijken op de platte wagen).
Een tweetal morgens later stond ik in m’n eentje voor de schoolingang in de Roelof Hartstraat te wachten. Het was tegen achten. Twee gelaarsde mannen kwamen aanfietsen en stopten vlak bij me. Zullen we ‘m meenemen, zei de een zachtjes, maar ik hoorde het. Ik rende meteen de school binnen, en aan de andere kant (uitgang B. Floriszstraat) er weer uit. Holde in looppas naar huis.

Onderduiken
Die avond zei m’n vader: je blijft dus thuis, je komt niet in de voorkamer, want dan kunnen ze je zien – als er buiten lawaai is op de weg, ren je achter het huis uit, naar de hooiberg op de boerderij hiernaast en je duikt onder het hooi en daar blijf je doodstil liggen tot we je komen halen.
Kort daarna werden de lichtingen vanaf 1928 bestempeld voor de Arbeitseinsatz. Ik was van 1928.
Ondergedoken in m’n eigen ouderlijk huis: Amstelveenscheweg 797.

Bekanntmachung. Alle männlichen Niederländischen Staatsgehóriger und Staatenlosen der Geburtsjahrgänge bis einschliesslich 1928, die ihren Wohnsitz oder ständigen Aufenthalt derzeit in den Provinzen Nordholland, Südholland und Utrecht haben, sind zum Arbeitseinsatz verpflichtet.

Noodkacheltje
We gingen in de keuken wonen: dat was de kleinste ruimte: nog geen 10 m2 beweegruimte, dus het beste te verwarmen. M’n vader maakte van een groot verfblik een noodkacheltje en het werd mijn taak voor het stoken en het koken te zorgen. ’s Morgens vroeg begon ik onder de serre met het hakken van populieren in heel kleine houtjes voor de noodkachel. Ik stak het vuur aan, en ging dan naar de vliering om een heel primitieve, speciaal door m’n vader gebouwde radio onder de vloer vandaan te halen. Het was een toestel van oude honingraatspoelen en de waslijn was de antenne. De stroom kwam van een accu, die werd geladen door een windmolen op het dak van een onzer buren (dat huis stond op de plek van de Beuk). Met een koptelefoon beluisterde ik dan de BBC, Radio Oranje, en de Soldatensender West (een zogenáámd Duitse zender, maar in werkelijkheid een Engelse, en met veel sneller nieuws dan de BBC).
Beneden in de keuken raspte ik soms nog wat overgebleven aardappels, liet daar het aardappelmeel uit zakken in een teil met water, mengde de pulp met geraspte suikerbiet en bakte er koekjes van, die nog eetbaar bleken óók! Soms was er een boterham met weinig. ’s Middags, voor het donker werd, kookte ik pannenvol groenten: savooienkool, koolrapen – we hadden een voorraadje in de kelder, bij bevriende boeren in de polders verderop gehaald.
Tussen het nieuws op de vliering door moest ik ’s avonds op een fiets gaan zitten en trapte ik zodat m’n vader wat licht had om de (illegale) krant te lezen.

 

DEEL II
september 1944 t/m mei 1945

Zweeds en Portugees wittebrood
Laatst hoorde ik de heer Pieter van Vollenhoven vertellen over het wittebrood dat hij boven de daken van Rotterdam had zien dalen uit geallieerde vliegtuigen. En ik las van Cees Buddingh’ hoe boven Dordrecht de Zweedse wittebroodjes aan kleine parachuutjes naar beneden kwamen. En ik hoorde een erkende schrijfster vertellen hoe ze in Den Haag als kind naar het dak was gerend en daar het brood uit de lucht zag vallen: ze kreeg nòg tranen in haar ogen al ze eraan dacht. Mis. Mythe.
De werkelijkheid is heel anders geweest. In de eerste maanden van 1945 zijn er twee voedsel-zendingen in Delfzijl aangekomen (ik heb de kranten nog met het nieuws erover). De eerste was van het Zweedse Rode Kruis: vooral graan, margarine, peulvruchten Het graan werd elektrisch gemalen en de bloem werd over een groot aantal bakkers verdeeld. Ieder had recht op zoveel honderd gram brood, margarine enz. Mijn moeder ging het halen bij onze bakker, schuin rechts aan de overkant waar nu de hoofdingang van het Amsterdamse Bos is.
Het was niet veel, maar wel gratis.
De tweede, wat latere zending was van het Portugese Rode Kruis. De schepen, waarin het voedsel werd getransporteerd, waren echter te groot voor Delfzijl en moesten eerst naar Zweden: daar werd de ladingen overgeslagen in kleinere, Zweedse schepen.
Een derde zending ging niet door – intussen was namelijk de elektriciteit uitgevallen en kon het graan niet meer worden gemalen.
Na het regeringsbrood dat we spaarzaam kregen en dat wel van gemalen karton leek, was het Zweedse en Portugese wittebrood een traktatie. Het smaakte als duivekater, als cake bijna.
De bakkers hadden wat bedacht: een schoteltje op de toonbank voor geld van klanten om na de oorlog de Zweden met een geschenk te bedanken. Door een actie van Uilenspiegel in De Telegraaf (terecht, de mensen hadden hun geld, als ze het al hadden, voor directere, vaak zwarte boodschappen nodig) is die actie toen gestopt. Er waren toch nog wat tienduizenden guldens verzameld. Waar die gebleven zijn, heb ik nooit ergens gelezen – wat dus niet wil zeggen, dat enz.

dekken en trekken
We waren goed bevriend met onze buren: de boerenfamilie Van der Vaart, We hielpen er ook wel. M’n vader zorgde ervoor dat de elektrische koelinstallatie voor de melk altijd functioneerde. Ik ging in de vakanties mee om te helpen bij het slijten van de melk in vooral de Jordaan en de Staatsliedenbuurt, en ook hielp ik wel bij het melken van de koeien helemaal bij Het Kalfje.
Bovendien assisteerden m’n vader en ik bij het snel binnenhalen van het hooi (uit het Bos) als er slecht weer dreigde. We stonden het dan in de berg te steken. Beneden op de wagen stond Toon die vorken hooi aan m’n vader doorgaf, ik nam het dan, boven m’n vader staand, weer over en gaf het door aan Jan, die het overal goed neerlegde- zodat de berg niet kon omvallen en in de winter hopelijk ook niet zou gaan broeien.
In het begin van najaar ’44 vroeg Jan of ik hem even wilde helpen. Z’n jongere broer Toon kon die dag niet. Alle koeien moeten gedekt, Karel, er komt een slechte winter aan en we willen toch eten. De bul staat klaar bij Streefkerk.
De boerderij van Streefkerk was verderop, zo’n beetje waar nu het VU-ziekenhuis staat.
Elke avond zou er een koe naar de stier moeten.
Dit was de eerste. We dreven het dier over de Amstelveenscheweg, over trottoir en rijwielpad. Het beest schommelde zwaar op z’n poten, je zou haast denken: nu schuift het van die poten af.
De bul stond klaar en klom meteen op de tochtige koe. Maar hij kwam voortijdig. Jan probeerde nog wat van het spul in de koe te krijgen, maar helaas. Hij veegde z’n handen aan een zak af en we dreven de vergeefse koe weer naar huis.
In de winter stonden de koeien op stal. Het merendeel was drachtig. Tegen m’n slaapkamerraam boven leunde een bonenstaak, zodat ik eventueel wakker kon worden getikt – dan maakte ik m’n vader wakker en we hielpen bij het kalven in de stal. Er werd een bret, een schotje, over de grup (groep) gelegd en vervolgens moesten we trekken aan de touwen om zo het kalf uit de moeder te krijgen. Het nieuwe dier werd dan meteen buiten in de sneeuw gelegd om snel actief te worden. ‘n Aantal kalveren was door de Duitsers geregistreerd en moest afgevoerd naar het abattoir, enkele dieren waren clandestien en werden heimelijk geslacht: zo kregen we een paar maal als dank goed vlees op tafel (ik herinner me dat we ook wel eens biest kregen, en één keer was er een geit geslacht en aten we geitenvlees).

de hel
Elke nacht – en vaak ook overdag – waren de Buitenveldersche Polders tussen ons, Stadionbuurt, Rivierenbuurt en Amstelveen een hel. Een reusachtige paraplu van vliegtuiggebrom opgestoken tegen de sterren. Zoeklichten straalden met brede banen van licht op zoek naar de overvliegende vijand. Het luchtafweergeschut (Flak: enorme stalen honden) op het botenhuis van de Bosbaan en overal aan de horizon rondom blafte tot onze muren scheurden en blafte onverdroten voort. Maar ik liet me niet van m’n apropos afbrengen. Ik had alles over Winnetou gelezen en Indianen lieten zich nooit van hun stuk brengen. Die beheersing had ik mezelf ook geleerd. Ik schrok niet, ik was niet echt bang. Dat kwam pas veel later.

hongertochten
Waar de Amstelveenscheweg de Ringspoordijk passeerde, stonden in het viaduct zogenaamde asperges (schuinafgezaagde ijzeren balken) en prikkeldraadversperringen. Er was een kleine doorgang, bewaakt door de Crisis Controle Dienst. Die namen al het verzamelde eten af van de velen die op hongertocht in de polders tot voorbij Bilderdam waren geweest. Het kwam wel eens voor dat onze hal en gang vol stonden met etenswaren: van politie en brandweer, en dan telefoneerde m’n vader en kwam er een politieovervalwagen alles bij ons halen: die kwamen er zonder problemen door (er waren nog wel wat telefoons in Amsterdam, die het deden, maar die stonden bij instellingen/instanties, er waren, hoorde ik, nog zeven toestellen werkzaam bij particulieren en daarvan was het onze er één van (m\n vader werkte bij de telefoondienst voor de bij politie, brandweer en tram verhuurde communicatie-apparatuur).

bevrijding
Het voorjaar kwam. De witte sneeuw op de weilanden van Buitenveldert dooide naar viesgeel en verdween tenslotte. Een spreeuw kwam langs m’n raam, een ijsvogeltje dook van een tak naar de sloot, het nieuwe licht bracht weer wat hoop. En op een avond, de vierde mei, zat ik naar de Soldatensender West te luisteren en daar kondigde iemand de bevrijding van de Randstad aan.
Dwars over de Amstelveenscheweg, zo’n beetje waar nu de kruising met de Van Nijenrodeweg is, legde Rutte een ‘dijk’ van stro (de firma Rutte zat in het eerste huis na de Van Nijenrodeweg en wat nu een woonruimte is met een rondbogig raam, was vroeger bedrijfsruimte). Het werd een groot vreugdevuur. Er kwam een open Duitse wagen aanrijden: chauffeur aan het stuur, officier achterin. De auto stopte. De feestende mensen drongen angstig terug. De officier ging staan, bekeek de situatie en gaf bevel door te rijden. Dwars door de vlammen ging het en er gebeurde niets.
Het was die avond de eerste keer sinds praktisch een half jaar dat ik door de voordeur van m’n ouderlijk huis naar buiten ging. Ik was nu zeventien. M’n tienerjaren waren achter de rug. Ik had geen tienerjaren gehad. Ik draag die leegte levenslang al met me mee. Ik zal nooit helemaal ervan afkicken.

uit m’n dagboek
Radio “Herrijzend Nederland” was de eerste zender, die in Europa het bericht van de overgave bekend maakte, d.m.v. den “Rotterdammer”.

 

DEEL III

het water van de Amstel (een 5e mei in het nieuwe millennium)

de intocht

Als je zo oud bent als ik, willen de verhaal-molens nog wel eens draaien. Het was weer eens 5 mei en ik liep met een jonge ‘leerling’ van me langs de Amstel bij die plek, waar ooit die Gouden Spijker werd gemaakt, die we nog steeds mèt koningin, palfreniers en paarden op Prinsjesdag zien trekken door de Haagse straten van en naar de Staten-Generaal en het ‘koffertje’.
We hadden zojuist de intocht van de Canadezen in de zoveelste herhaling gezien. Verschrikkelijk oude mannen, nog ouder dan ik, en met een telraam van onderscheidingen op de borst, zaten nog steeds overlevend in niet minder overlevende legervoertuigen. Het was echt, het was namaak, maar de herinneringen bleken springlevend. Soms had ik een brok in m’n keel.
Die brok had m’n jonge ‘leerling’ natuurlijk niet. Voor hem was het gebeuren meer een wat wereldvreemd toneel, dat qua aankleding een aardige gelijkenis toonde met de foto’s in boekjes over ‘toen’.
Ik zei tegen hem: we kwamen uit die hongerwinter, er was nauwelijks of niets meer te eten in de stad, toen we werden bevrijd. Zelfs de centrale gaarkeukens konden hun soep, die bestond uit water met wat aardappelschillen, allang niet meer uitdelen. Die afgeworpen voedselpakketten rond de bevrijding kwamen precies op tijd, hoewel we er nog een dag of wat op hebben moeten wachten, want eerst moest de voorraad ambtelijk verwerkt. Misschien zijn er dus nog wat extra mensen van honger gestorven in die dagen van uitstel.
Was er nog water, vroeg hij.
Goddank wel, zei ik, wel water, maar geen gas, geen elektriciteit. Stel je voor dat we geen water meer hadden gehad. Dan hadden we het uit de wakken van de Amstel moeten halen.
En ik schilderde het beeld: twee-, driemaal per dag tussen bijvoorbeeld de Waalstraat en de rivier, met emmers: huisvrouwen, kinderen, en mannen voor zover ze niet waren ondergedoken of weggevoerd. Ongetrainde, ellendig magere watersjouwers, zwak wankelend door de ijskou. Thuis alles op het balkon zetten om het koel te houden (als het al niet bevroor), en zoveel mogelijk de verontreiniging laten bezinken.
Soms je wassen met niet meer dan een nat, brrrkoud washandje, de wc misschien zelfs nog wel tweemaal per dag doorspoelen met het water, en verder… drinken, zuinigjes, maar: drinken. Bekers vol met dat water, waarin nog steeds velerlei ongerechtigheden, ziektekiemen en zo. Hadden we dan de hongerwinter wel overleefd?
M’n jonge ‘leerling’ zei: Amsterdam was dan een dodenstad geworden.

tribunes voor nieuwe burgemeester
De Gemeente heeft in de hongerwinter gekke dingen gedaan, zei ik. Bijvoorbeeld de parken sluiten, zodat we niet aan hout voor onze verwarming konden komen. De houtblokjes die vroeger tussen de tramrails lagen, zoveel mogelijk verwijderd en gered uit onze warmtezoekende handen. Hoeveel mensen zijn er doodgevroren? Het stadhuis liet tribunes bouwen voor een bevrijdingsplechtigheid op de Dam: ambtenaren wisten dat het om tribunes ging, maar de werklieden kregen modulen te maken, waarvan ze niet wisten wat het was, want kon je dat werkvolk wel vertrouwen, zouden ze niet erover naar buiten kletsen… Hout en werkkracht waren er dus wel voor die tribunes, maar niet voor de hongerdoden, die in rijen lagen in de Zuiderkerk en al blij mochten zijn als ze in een kartonnen kist werden begraven. Maar gelukkig, ze hebben het leidingwater kunnen handhaven, en als ik me goed herinner, het is niet eens gedistribueerd.
We liepen daar op die zoveelste herhaling van 5 mei. De zon scheen wat wazig. We ademden de vrije lucht in van auto’s en schoorstenen, die erom streden wie de grootste vervuiler kon zijn. We liepen daar langs de Amstel: er schoven schepen over wat goddank nooit hongerwinters drinkwater was geweest. En ieder van ons twee had z’n eigen gedachten.

Lees ook:
Honger in de Rivierenbuurt

Hongerwinter 44-45 door Kitty Vermist Boermans
Winter '44-'45

Omhoog

Terug naar de vorige pagina <<