Column Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<

 

 

index columns

 

Over torens in Zuid gesproken

Een herinnering uit ik denk 1956: er staat een minimale woontoren in m’n geheugen. Niks bijzonders, een paar etages boven de daken uit. Maar opvallend omdat bijna niemand hem kende. Die stond namelijk op het Valeriusterras, en dat ligt direct aan de westkant van het Amsterdams Lyceum en de korte opweg er naartoe.
Ik had bij werk op de Ronette pick-up elementenfabriek een tijdje daarvoor Femke Boersma leren kennen. Ze was bekend, want ze had in de film over Willem Parel van Wim Sonneveld gespeeld als 15-jarige (haar pseudoniem Femke Talma), en nu ging ze toelatingsexamen toneelschool doen, had onder meer les van Louise Saalborn en moest wat gedichten van H. Marsman leren voordragen. Wat een vreemde opgave: een meisje van zeventien, gedichten van een man die ver in de dertig leunde tegen een soort existentiële neurose. Ze woonde vlak om de hoek van een vriend mijner in Oost, en ik praatte daar eens met haar over die poëzie, om haar er wat meer gevoel voor te geven. Later bij dat bezoek zei ze een Grieke monoloog: Ik ben godinne Kypris, en dat heel fragiele sweet seventeentje stond daar op haar kamer als een godin en ik zei, onder de indruk, tegen haar: je zou een nieuwe Ellen Vogel kunnen worden. Helaas, zo is het met haar niet helemaal gegaan. Ik herinner me overigens dat op die dag in haar buurt ene Frits Bolkestein, student, stond toe te kijken en zijn blik, heb ik het idee, was niet zo blij.
Ikzelf vond me te oud, 9 jaar verschil, voor zo’n breekbaar meisje. M’n gedachten hielden afstand. De hare ook. Kort nadien had ze iets met Aatje Velthoen, de kunstschilder. Ze waren samen en heel jong, tieners nog. En ze lagen in dat 1956 op het platte dak van die woontoren in de optimale zon en ik lag erbij. Aatje gaf me felle opmerkingen, hij probeerde me als het ware met de handen van z’n woorden van het dak te verwijderen. Ik in al m’n bijna tien jaar oudere wijsheid glimlachte intern over die zoveel jaloezie die wees op veel, veel pril geluk.
In die minieme woontoren bevond zich per verdieping ‘n kamer. Ik zat er eens in een gezellig gezelschap en de wijn was op. De gastvrouw namen wij allemaal niet zo erg au sérieux, want ze had ernstige opvattingen over het leven en die waren vooral op haar onervarenheid gebaseerd. Ze kon er tot op een tikkeltje hysterisch over doen. Maar op de een of andere wijze hoorde ze wel bij ons.
De lege flessen, de lege glazen stonden droevig in de kamer verspreid. D gastvrouw kon die treurigheid niet over het hoofd zien en besloot nieuwe voorraad te halen in de Cornelis Krusemanstraat.
Een deur sloeg en meteen stelde iemand voor dat er een vrouw vermoord zou liggen in de kamer, en dat iemand de inquisitieve vraagstelling van de nadere aanwezigen zou beantwoorden, opdat men tot een moordenaar zou geraken.
De te ondervragene had het niet makkelijk: hij moest een moordenaar bedenken en een motief, de rest was improvisatie.
Midden in een enthousiaste vraagstelling kwam de gastvrouw weer binnen met een serieuze tas vol flessen wijn. Ze had al op de trap ons actief lawijt vernomen en wilde nu weten waarover het ging. We legden het haar uit en vol inzet deed ze mee.
Ze heeft nooit geweten dat we haar bij acclamatie als vermoorde vrouw in onze gedachten hadden
genomen…

Karel N.L. Grazell - 3 februari 2011
Amsterdams stadsdichter uit Zuid
 

 

Terug naar de vorige pagina <<