Geschiedenis van het stadsdeel en de
Rivierenbuurt
Onderstaande gegevens zijn ontleend uit onder meer:
- De Deftige Dame van Amsterdam? Een boekje open over
stadsdeel ZuiderAmstel. Wil Swart, 2005. ISBN, 90-5366-106-9
- Schoonheid in verscheidenheid, de Rivierenbuurt in
Amsterdam. Wil Swart, 1998; ISBN 90-5366-087-9
- De pagina kwam tot stand door de vriendelijke medewerking
van mw. Angèle Koenis van de afdeling Communicatie van
het Stadsdeel ZuiderAmstel
en mw. Wil Swart auteur van bovengenoemde boekjes.
Waarvoor onze hartelijke dank.
- bureau Monumenten & Archeologie (bMA) van de gemeente
Amsterdam, voorheen 'bureau Monumentenzorg') www.bma.nl
- Publiek domijn uit het Coll. Gemeentearchief Amsterdam.
Stadsdeel ZuiderAmstel ontstond in 1998 na een fusie tussen
de voormalige stadsdelen Rivierenbuurt en Buitenveldert. Om geografische redenen (de
aanleg van Zuidas) voegde men er de Prinses Irenebuurt aan toe.
Hieronder is de ontstaansgeschiedenis van de drie wijken plus Zuidas beschreven.
Inleiding
In de negentiende eeuw is de industrialisatie in West-Europa in volle gang
behalve
in Nederland. Hier wonen rond 1850 zon drie miljoen mensen. Ongeveer de helft
daarvan woont op het platteland en verdient een schamel inkomen op een boerenbedrijf. Vaak
gecombineerd met huisindustrie in opdracht van ondernemers, die de producten in de stad
verkopen.
In de steden werkt men in ambachtelijke bedrijven, in fabrieken en op scheepswerven.
De industrialisatie komt in Nederland op gang in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Het aantal fabrieken neemt dan snel toe. De thuiswerkers kunnen de concurrentie niet aan.
Vele plattelandbewoners trekken naar de stad en vinden een baan in de fabrieken. De lonen
zijn er laag en daarom werken kinderen vanaf zes jaar ook.
Amsterdam
Tussen 1870 en 1900 groeit het aantal inwoners van Amsterdam van 264.694 naar 500.853. Er
zijn onvoldoende woningen en de arbeiders vinden een onderkomen in kelders, op zolders en
in gammele woningen in volksbuurten zoals de Jordaan, Oostelijke- en Westelijke eilanden
en, Ridder- en Jonkerbuurt. Sommige stegen in de Jordaan (ook wel gangen genoemd) zijn
amper vijftig centimeter breed. Hierdoor valt er geen straaltje zonlicht in huis.
De gezinnen zijn groot. Men woont met zn allen in een vertrek van vier bij vier
meter, zonder sanitaire voorzieningen. Water haalt men aan een pomp in de buurt. In de
hoek van de woonkamer staat een emmer die dienst doet als wc. Die wordt opgehaald door de
Boldootwagen of geleegd in de goot of in een gracht.
De salarissen in de fabrieken zijn laag en de arbeidsomstandigheden slecht. Door de
onhygiënische omstandigheden breken er geregeld cholera-epidemieën uit.
Meer ruimte
Het laatste grootschalige uitbreidingsplan van Amsterdam is de voltooiing van de
grachtengordel in de zeventiende eeuw. Ter bescherming bouwt men langs de Singelgracht een
muur om de stad heen.
Om de uitdijende stad ruimte te geven, breekt men die muur in de tweede helft van de
negentiende eeuw stukje bij beetje af. Buiten de Singelgracht verschijnen het Rijksmuseum
en het Concertgebouw. En particuliere ondernemers bouwen er woningen voor welgestelde
Amsterdammers. In 1896 voegt Amsterdam een deel van de Binnendijksche Buitenveldersche
polder, die valt onder de gemeente Nieuwer-Amstel, (Amstelveen), aan haar grondgebied toe.
De zuidelijke grens van Amsterdam loopt dan vanaf uitspanning Halfweg t Kalfje
(sinds 1960 Mirandapaviljoen) naar de Schinkel. In een min of meer rechte lijn, ter hoogte
van de huidige President Kennedylaan.
Uitbreidingsplannen
Nu er her en der woningen worden gebouwd, dreigen de aanleg van infrastructuur en de bouw
van openbare gebouwen in de knoei te komen. Daarom vraagt de gemeente aan stadsingenieur
J.G. van Niftrik een algemeen plan van uitbreiding op te stellen. Een half jaar later
presenteert Van Niftrik zijn stedenbouwkundig plan voor buiten de grachtengordel. De
meningen erover zijn verdeeld. Het komt niet tot uitvoering.
Er verschijnen meer uitbreidingsplannen. Geen daarvan voldoet.
Dan vraagt de gemeente (1899) aan H.P. Berlage een plan te ontwerpen. Dit wordt in 1905
goedgekeurd door de gemeenteraad die er enthousiast over is.
Het ontwerp bevat veel groen, water, woningen in laag- en hoogbouw en overige
voorzieningen. Het stratenpatroon is beurtelings speels en strak.
H. P. Berlage, Plan van uitbreiding zuidzijde der
gemeente, 1904
bron: Publiek domijn uit het Coll. Gemeentearchief
Amsterdam.
Wetten
Tussen 1870 en 1900 bouwen particulieren arbeiderswoningen in De Pijp, Kinkerbuurt,
Staatsliedenbuurt en Oost. De constructie van een aantal voldoet maar nèt aan de
Bouwverordening die in 1858 is ingesteld.
Voor de arbeiders die in de krotten wonen zijn de huren te hoog.
Socialisten en liberalen roepen om ingrijpen van de overheid. Zij willen wetgeving die de
woon- en leefomstandigheden van de arbeiders verbeteren.
Een eerste poging daartoe komt in 1884 met het wetje van S. van Houten. Dat verbiedt
werken voor kinderen jonger dan twaalf jaar.
In 1901 worden de Gezondheidswet en de Woningwet aangenomen. De eerste bewaakt onder meer
de kwaliteit van woningen en onder de tweede kan men woningen bouwen met een financieel
voorschot van de overheid.
Vogelvluchtperspectief van Plan Zuid.
Bron: (bureau Monumenten & Archeologie (bMA) van de
gemeente Amsterdam, voorheen 'bureau Monumentenzorg')
Woningbouw
Belangrijke artikelen in de Woningwet zijn:
- elke gemeente is verplicht een bouwverordening op te stellen.
- particulieren kunnen worden onteigend ten behoeve van woningbouw
- elke gemeente dient een plan van uitbreiding op te stellen dat elke tien jaar moet
worden herzien.
Ten gevolge van de Woningwet worden er vele woningbouwverenigingen opgericht. Die willen
dolgraag bouwen, maar door bureaucratie lukt dat vooralsnog niet.
In Amsterdam bouwt woningbouwvereniging Rochdale in 1909 de eerste woningwetwoningen van
Nederland. Daarna gaat het vlotter.
Vogelvluchtperspectief van Plan Zuid.
Bron: (bureau Monumenten & Archeologie (bMA) van de gemeente Amsterdam, voorheen
'bureau Monumentenzorg')
Socialisten
De woningen van woningbouwverenigingen zijn bestemd voor hun leden. Doorgaans zijn dat
geschoolde arbeiders met een eerzaam beroep.
Voor overige arbeiders, zij die in een fabriek werken en dagloners zonder vaste baan, zijn
de huren te hoog.
De Gezondheidsdienst van Amsterdam verklaart honderden woningen, kelders en zolders
onbewoonbaar, maar kan de bewoners geen vervangende woonruimte aanbieden.
Voor hen willen de socialisten woningen bouwen met een lage huur.
In 1911 presenteert de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in de gemeenteraad een
plan voor de bouw van 2000 (gemeentelijke) arbeiderswoningen met een maximale huur van
2.50 per week. De liberale gemeenteraadsleden, die een meerderheid vormen,
verwerpen dat het plan.
Gemeentelijke woningbouw
Drie jaar later wordt de socialist F.M. Wibaut wethouder voor volkshuisvesting. Hij
schrijft een voordracht voor de bouw van 3500 arbeiderswoningen met een lage huur. Na een
uitputtende discussie neemt de gemeenteraad de voordracht aan in oktober van dat jaar.
Voor de uitvoering en het beheer van de woningen richt de gemeente in 1915 de
Gemeentelijke Woningdienst op. Directeur wordt de socialist Arie Keppler.
Keppler heeft een ideologie. Hij wil iedere arbeider, ongeacht zijn inkomen, een woning
aanbieden. Het liefst met een tuin voor en achter.
Tezamen met S.R. de Miranda, die in 1919 Wibaut opvolgt als wethouder van
Volkshuisvesting, komt de gordel 20-40 tot stand. Daarbinnen zijn woningen
voor arbeiders met een laag en een hoog inkomen.
H.P. Berlage, Zuidelijk Uitbreidingsplan Amsterdam, 1917
bron: Publiek domijn uit het Coll. Gemeentearchief Amsterdam.
Rivierenbuurt
De gemeente wil het uitbreidingsplan van Berlage (1905) niet
uitvoeren zoals het er ligt. Het dient als grondslag voor een besluit voor het onteigenen
van de gronden in de Binnendijksche Buitenveldersche polder.
De onteigening van de polder verloopt moeizaam. Een aantal bewoners accepteert niet zonder
meer het bedrag dat de gemeente wil betalen voor hun grond. Zij denken er veel geld voor
te kunnen krijgen en proberen daar een slaatje uit te slaan. De gemeente schakelt een
rechter in die hen ervan moet overtuigen dat hun verwachtingen te hoog gespannen zijn.
Tweede plan-Zuid
Slecht kleine delen van het plan van Berlage worden uitgevoerd.
Omdat volgens de Woningwet een uitbreidingsplan na tien jaar dient te worden herzien,
vragen B & W aan Berlage om een nieuw ontwerp. Dit tweede plan-Zuid verschijnt in
1915. De verschillen met het eerste plan zijn opmerkelijk. Er is minder groen en laagbouw
in opgenomen. In plaats daarvan bevat het gesloten blokken met woningen van vier
verdiepingen. Bovendien is de bebouwingsdichtheid hoger en het stratenpatroon is strakker
van vorm. Ook hierin nam Berlage gebouwen op voor publieke en overheidsdoeleinden en
overige voorzieningen.
Berlage nam in zijn plan op een:
- academisch ziekenhuis
- tramremise
- academie voor Beeldende Kunst
- kunstenaarshuis
- ambachtschool
- vestiging (uitbreiding) van de Neurologische Kliniek
- een rooms-katholieke kerk
- Vrije Universiteit
- Rijksverzekeringsbank
- scholen
- brandweerpost
- politiebureau
- clubgebouw voor een roeivereniging
Deze voorzieningen zijn vrijwel alle gebouwd in stadsdeel ZuiderAmstel, dus niet alleen in
de Rivierenbuurt.
Teleurgesteld
Pas in 1917 mag de gemeenteraad zich uitspreken over dit tweede ontwerp. Hij vindt het
minder mooi dan het eerste. Eén raadslid noemt het afgeroomde melk. En een ander zegt:
Mooi is het niet; het is veel leelijker, of laat ik liever zeggen: veel minder mooi, dan
het oorspronkelijke plan van den ontwerper.
De gemeenteraad heeft de keus tussen het plan als geheel aan te nemen of te verwerpen. Hij
kiest noodgedwongen voor het eerste.
Door de onteigening van de Binnendijksche Buitenveldersche polder is de grond binnen
plan-Zuid duur geworden. Daarom mogen particulieren er woningen bouwen met hoge huren. Ook
woningbouwverenigingen krijgen grond in erfpacht.
Het ontwerp van Berlage reikt tot over de stadsgrenzen heen. In 1921 annexeert Amsterdam
opnieuw een deel van Nieuwer-Amstel. De zuidelijke grens loopt dan tot en met de
noordzijde van de Kalfjeslaan.
Amstels Bouwvereniging
Tot afschuw van de socialistische fractie in de gemeenteraad, vindt de regering in 1921
dat er vooralsnog genoeg arbeiderswoningen zijn. Nu is het de beurt aan de hogere
inkomens, meent zij. Als particulieren voor die groep woningen gaan bouwen, kunnen zij een
premie krijgen van de overheid.
In Amsterdam verenigen ongeveer zeventig ondernemers zich in Amstels Bouwvereniging (ABV).
Die krijgt van de gemeente grond in erfpacht in plan-Zuid. De bouw start in 1921 met 2000
woningen in de noord-oosthoek van de Rivierenbuurt. Deze zijn ontworpen door 17
architecten.
Aan stadsarchitect van Publieke Werken, A.R. Hulshoff, vraagt ABV een commissie samen te
stellen voor het esthetisch toezicht. Behalve Hulshoff nemen de architecten J. Gratama, J.
de Meyer en J.F.Staal zitting in de commissie. Allen behoren tot de architectonische
stroming Amsterdamse School.
Lees ook eens hier >>
het terrein van de Amstel Bouwvereeniging
Taken
Architecten die voor ABV werken maken schetsontwerpen voor gevels. Eén van hen ontwerpt
een profiel van straten en pleinwanden. Het eindresultaat leggen ze voor aan hun
opdrachtgevers en aan de commissie.
In overleg met ABV benoemt de commissie een bureauchef. Die houdt dagelijks toezicht op de
bouwactiviteiten.
Daarnaast houdt de commissie zich bezig met de samenhang van de gevels, opdat de ontwerpen
van de verschillende opdrachtgevers niet het straatbeeld zullen verstoren.
Andere punten van aandacht zijn: de gevelstenen, het voegwerk, de dakbedekking, de kleur
van het schilderwerk, de straatprofielen, de beplanting en plantsoenaanleg.
En indien nodig bemiddelt de commissie bij wrijvingen tussen opdrachtgever en architect.
Perspectief Holendrechtsraat - architecte Margarete Kropholler - tekening A.J. Westerman
Amsterdamse School
Aan het begin van de twintigste eeuw ontstaan er twee architectonische stromingen: de
Amsterdamse School en het Functionalisme oftewel de Nieuwe Zakelijkheid. Beide gaan in
Amsterdam een belangrijke rol spelen.
De voorkeur van het gemeentebestuur gaat uit naar de Amsterdamse School.
Die is expressief en uitbundig. De architecten maken gebruik van baksteen, hout,
natuursteen en smeedijzer.
De architecten van de Nieuwe Zakelijkheid werken met moderne materialen als glas, beton en
staal. De ontwerpen zijn strak van lijn, want het accent ligt op de functie van het
gebouw. Versieringen zijn uit den boze.
Voortrekker van de Amsterdamse School is Michel de Klerk. In de Rivierenbuurt vindt men
woningen van hem aan Vrijheidslaan 10-46, 50-54, Kromme Mijdrechtstraat 2-4,1-5 en
Meerhuizenplein 34-36, 7-11.
Amstellaan (thans Vrijheidslaan) - links architect J. Sietsma en rechts architect J. de
Klerk
Schoonheidscommissie
De gemeente stelt in 1898 een Schoonheidscommissie samen. Die dient de esthetische
kwaliteit te bewaken van de bebouwing op terreinen die door de gemeente in erfpacht zijn
uitgegeven. De commissie is samengesteld uit leden die zijn voorgedragen door bouwkundige
verenigingen. In 1910 treedt een lid toe van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA).
Binnen korte tijd ontstaan er meningsverschillen over bepaalde ontwerpen tussen B & W
en de Schoonheidscommissie. Die lijken onoplosbaar. In 1914 loopt het conflict dermate
hoog op dat de commissie haar mandaat teruggeeft.
De gemeente benoemt in 1915 een nieuwe Schoonheidscommissie. Bijna de helft van de leden
zijn architecten van de Amsterdamse School.
Om belangenverstrengeling te voorkomen, moeten alle ontwerpen anoniem worden ingediend.
Schortjesarchitectuur
Slechts een klein aantal van de particuliere bouwers die zijn aangesloten bij ABV doen een
beroep op een architect. De meeste laten de plattegronden van de woningen ontwerpen een
tekenaar. Maar voor de gevel vragen zij een architect van de Amsterdamse School. Dan weten
zij zeker dat die door de Schoonheidscommissie wordt goedgekeurd. Hierdoor noemen
architecten van de Nieuwe Zakelijkheid de Amsterdamse School laatdunkend:
schortjes-architectuur en voorzetgevels. Dit is onterecht, want woningen van
woningbouwverenigingen in bijvoorbeeld de P.L. Takstraat, de Spaarndammerbuurt,
Amsterdam-Noord en elders in Amsterdam laten zien waartoe de architecten van de
Amsterdamse School in staat waren.
Harmonisch
Binnen plan-Zuid van Berlage komen woningen in gesloten woonblokken. Critici vinden dat
maar niets en krijgen visioenen over eindeloze rijen kazernewoningen, zoals in de
Marnixstraat. Maar de gemeente en Berlage zien de bouw met vertrouwen tegemoet. Bovendien
is de moderne architectuur van de Amsterdamse School veelbelovend.
Berlage wordt aangesteld als esthetisch adviseur. Daarnaast is er de Schoonheidscommissie
met als opdracht de kwaliteit van de ontwerpen te bewaken. Dit leidt tot verwarring en de
commissie nodigt Berlage uit om zijn opdracht toe te lichten. Berlage zegt dat hij is
aangesteld om te adviseren over het plan in totaal en niet over de vormgeving van
afzonderlijke woonblokken. Desondanks blijven er wrijvingen bestaan tussen beide partijen.
Standaardisering
Van over de gehele wereld komt men naar Amsterdam om de invulling van plan-Zuid te
bewonderen. Vooral de eerste jaren is die spectaculair. Na het overlijden van Michel de
Klerk (1923) komt de klad erin. De eerste jaren worden er nog reeds goedgekeurde ontwerpen
uitgevoerd. Daarna verstrakken de panden. Slechts hier en daar wordt er een versiering
aangebracht. Dit is goed te zien in de buurt rondom de Uiterwaardenstraat en de straten
achter de Wolkenkrabber. De woningen daar zijn gestandaardiseerd. Dat wil zeggen:
herhalingsbouw van een bepaald ontwerp met hier en daar een kleine verandering.
Langzaamaan verdwijnt de fantasierijke architectuur van de Amsterdamse School en neemt de
Nieuwe Zakelijkheid de stad over.
Bron: Stadsdeel ZuiderAmstel
Met medewerking van mw. Angèle Koenis van de afdeling
Communicatie op deze website geplaatst.
|