VERVOLGING: Wij weten niets van hun lot

  
Volgens historicus Bart van der Boom niet genoeg om adequaat te kunnen handelen.

Recensie van het boek "Wij weten niets van hun lot" door Ido Abram - Stichting Leren  

Bart van der Boom is universitair docent vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden. In april van dit jaar verscheen zijn boek ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust. De titel verwijst naar een passage uit het beroemde dagboek van Etty Hillesum, geschreven in Westerbork op 24 augustus 1943: “We zijn hier met enige duizenden achtergeblevenen. Reeds honderdduizend van onze rasgenoten uit Holland zwoegen onder een onbekende hemel of liggen te rotten in een onbekende aarde. Wij weten niets van hun lot. Misschien zullen we het binnenkort weten.” Van der Boom koos het als motto van zijn boek.

Uitgangspunt van zijn studie waren de paar duizend in Nederland geschreven oorlogsdagboeken, die bewaard zijn gebleven. Daaruit koos hij er 164, waarvan 53 van Joden. Op basis daarvan concludeert hij, dat gewone Nederlanders niet onverschillig stonden tegenover de vervolging van de Joden, dat zij niet wisten dat de meeste gedeporteerden bij aankomst werden gedood en dat die onwetendheid de sleutel is tot een beter begrip van hun gedrag. Anders dan algemeen wordt aangenomen, wisten Joodse en niet-Joodse Nederlanders niet genoeg om adequaat te kunnen handelen. Op 15 juli 1942 vertrok vanuit kamp Westerbork het eerste transport met 1.132 Joden richting Auschwitz. Velen dachten in die tijd dat de oorlog niet lang meer zou duren en dat de overlevingskans bij deportatie groter was dan bij onderduik. In werkelijkheid was deze tientallen malen kleiner. Als dat bekend zou zijn geweest, zouden de slachtoffers zich anders hebben gedragen, en de omstanders ook, aldus van der Boom.

Etty Hillesum wist al wel dat honderdduizend Joden uit Nederland onder een onbekende hemel zwoegden of in een onbekende aarde lagen te rotten. Maar kennis hebben van de Holocaust is iets anders. Van der Boom hanteert daarbij een smalle definitie van de Holocaust en daarom begon die volgens hem – en andere historici – midden 1942.

Anders dan algemeen wordt aangenomen, wisten Joodse en niet- Joodse Nederlanders niet genoeg om adequaat te kunnen handelen.

Toen kwamen de massa-executies in de Sovjet- Unie, de honger en ziekte in de getto’s, de vernietigingskampen in Polen en de deportaties uit de rest van Europa samen in één samenhangend streven: het zo snel mogelijk doden van zoveel mogelijk Joden, ongeacht de politieke, militaire of economische kosten.
Wist Etty Hillesum dit een jaar later, op 24 augustus 1943? Wisten andere Joodse dagboekschrijvers zoals Philip Mechanicus, Anne Frank en David Koker het? Wisten de niet-Joodse dagboekschrijvers het? Volgens Van der Boom wisten zij het geen van allen. De door de nazi’s gebruikte termen als ‘uitroeiing’ en ‘vernietiging’ werden door hen niet letterlijk genomen en uitgelegd als zware dwangarbeid, slechte omstandigheden, geen medische zorg, geen eten en huisvesting. Als iets dat tijd kostte. Men dacht dat mensen die niet konden werken misschien aan hun lot werden overgelaten of zelfs vermoord. Maar dat in werkelijkheid 80 procent van de Joden direct bij aankomst werd vermoord, was volgens Van der Boom onbekend. Men begreep wel dat de Duitsers de Joden op termijn wilden uitroeien, maar niet dat dit bij aankomst al begon. Hillesum maakte zich in Westerbork zorgen over haar blaas, haar tanden en welke boeken en schoenen zij naar Polen mee zou nemen. Dat het zo zou lopen, was onvoorspelbaar. En misschien ook wel onvoorstelbaar; in ieder geval zonder precedent. “Nooit eerder waren fabrieken gebouwd waar mensen levend inliepen om er als rook en as uit te komen. De populaire gedachte dat ‘wie wist wat er in Duitsland in de jaren dertig gebeurde’, of ‘wat Hitler in Mein Kampf had geschreven’ op zijn klompen kon aanvoelen waar dat allemaal zou eindigen, is onhoudbaar”, zegt Van der Boom.

Moest je weten dat de moord al bij aankomst begon om, zoals Van der Boom het noemt, adequaat te kunnen handelen? Volgens hem is onwetendheid geen afdoende verklaring voor het gedrag van de Nederlander in bezettingstijd, maar wel een noodzakelijke verklaring. Wie denkt dat de tijdgenoot wist dat de Joden werden vergast, “moet van de omstanders en medeplichtigen monsters maken en van de slachtoffers slaapwandelaars”. Wie zich daarentegen realiseert, dat men het niet wist, zal volgens Van der Boom deze karikatuur verwerpen: hij kan de slachtoffers, de omstanders en zelfs de medeplichtigen weer zien als gewone mensen, met zwakheden en angsten, maar ook met plichtsgevoel en medeleven. Gewone Nederlanders vormden geen heldenvolk, natuurlijk niet, maar evenmin een natie van onverschillige omstanders, oordeelt hij.


De omstanders: niet schuldig, wel medeschuldig
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is volgens Van der Boom dit het beeld van ons land: Nederland heeft de Joden tijdens de oorlog laten stikken, met als gevolg het hoogste percentage gedeporteerden van West- Europa. Wij zijn een natie van schuldige omstanders. Het verhaal van de schuldige omstander berust op twee veronderstellingen: dat de gewone Nederlander wist wat er met de Joden gebeurde – misschien niet in alle finesses, maar wel in essentie – en dat hem dat eigenlijk weinig kon schelen. Het beeld van de schuldige omstander is volgens hem onjuist op basis van zijn onderzoek van oorlogsdagboeken. Ook antisemieten keerden zich tegen de Jodenvervolging, uiteraard niet uit sympathie of medeleven met de Joden, maar omdat ze bang waren dat na de Joodse ook de andere Nederlanders het zwaar te verduren zouden krijgen. Op het moment dat de bezetting niet-Joden dwingt tot een keuze voor of tegen de Jodenvervolging, kiezen Nederlanders, ook de antisemieten onder hen, massaal en overtuigend tegen. Ze zagen dat de Joden het zwaarder hadden dan andere Nederlanders, maar dachten dat wat hen overkwam op den duur ook de rest van de bevolking zou treffen. Dat gold volgens Van der Boom voor Joodse dagboekschrijvers evenzeer.

Gewone Nederlanders vormden geen heldenvolk, natuurlijk niet, maar evenmin een natie van onverschillige omstanders.    

Pleit Van der Boom hiermee de omstanders helemaal vrij van schuld? Nee, zegt hij, de Nederlandse maatschappij heeft de deportaties laten gebeuren, dus is ze medeschuldig aan genocide. Het is een internationale trend steeds meer medeschuldigen aan de Holocaust aan te wijzen. Overal waar de Holocaust deel uitmaakt van het collectieve geheugen – in Duitsland, in alle destijds bezette gebieden, maar ook in de Verenigde Staten – wordt ze in toenemende mate gezien als een gezamenlijk project van daders, medeplichtigen én omstanders. Iedereen draagt schuld, behalve de slachtoffers en zij die zich verzetten. Bij die tendens van het expanderend daderschap zet Van der Boom vraagtekens. De morele verontwaardiging, die in die expansie doorklinkt, brengt ons volgens hem niet dichter bij het begrijpen van de Holocaust. Empathie doet dat wel. Empathie, het je kunnen inleven in anderen – ‘Verstehen’ in het Duits – is iets anders dan sympathie. Hij pleit voor empathie voor alle betrokkenen, niet alleen voor de helden en slachtoffers, maar ook voor de medeplichtigen en omstanders, en zelfs voor de daders.

Discussie
Van der Booms boek is een reactie op de studie van amateurhistoricus Ies Vuijsje van 2006. In zijn boek Tegen beter weten in. Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving schreef Vuijsje dat men het allemaal wist, gewone Nederlanders en de elite, inclusief de Nederlandse regering in ballingschap in Londen. Hij beschuldigde Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong van kwade trouw, en laatstgenoemde zelfs van wetenschappelijke fraude. Hij verweet hen de mythe van het ‘wij hebben het niet geweten’ gecreëerd te hebben en het NIOD (Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies) verweet hij die lijn nog steeds tegen beter weten in vast te houden. Vuijsjes studie draaide volgens Van der Boom om drie beweringen: dat de in Nederland beschikbare informatie over de Holocaust niet schaars en inconsistent was, zoals De Jong zei, maar overvloedig en overtuigend; dat iedereen die wilde weten wat de Joden te wachten stond, dat kon weten, maar dat de meesten daartoe de moed ontbeerden; en dat de naoorlogse historici dit wisten, maar het moedwillig verzwegen.
 
Van der Boom verdedigt in zijn boek Herzberg, Presser en De Jong. De beweringen van Vuijsje culmineren in de bittere conclusie dat de gewone, niet-Joodse Nederlanders lijdzaam de deportaties gadesloegen, hoewel ze wisten wat hun Joodse medeburgers te wachten stond. Van der Boom verwerpt ook dit verwijt en sluit zich aan bij de vakhistorici die van meet af aan ernstige kritiek op de studie van Vuijsje uitten. Vuijsjes boek diskwalificeerden zij als ongenuanceerd, tendentieus en zelfs leugenachtig. Bij het geïnteresseerde publiek lag dat volgens Van der Boom anders: Vuijsje won  het maatschappelijke debat van de professionele historici.

Sinds het verschijnen van Van der Booms boek komen enkele bezwaren ertegen in de discussies regelmatig terug. We noemen er twee. Allereerst de tegenwerping, dat je op basis van 164 dagboeken niet kunt generaliseren. Van der Boom geeft toe dat de selectie niet representatief is voor de Nederlandse bevolking, maar meent dat die toch voldoende grond biedt om generaliserende uitspraken te doen. Als vakhistoricus vindt hij dit bezwaar bovendien overdreven streng; het zou het einde van zijn vak betekenen, want een betere bron dan oorlogsdagboeken is volgens hem voor de geschiedschrijving nauwelijks denkbaar. En specifieker: Als er van “die 164 dagboekschrijvers niet één” helder de overtuiging verwoordt dat de gedeporteerde Joden niet te werk gesteld werden, maar bij aankomst gedood, is dat volgens hem een “zeer sterke indicatie” dat men dat niet wist. Geschiedschrijving is geen wiskunde en een historische onderbouwde generalisatie geen mathematisch bewijs. Als Van der Boom echter laconiek meedeelt dat hij “rekkelijk, om niet te zeggen onbekommerd met zijn bronnen omgaat”, zwakt hij daarmee de dwingende kracht van zijn betoog af.

Het tweede bezwaar heeft te maken met de strekking van het hele boek, inclusief de conclusie dat de gehoorzaamheid van omstanders, slachtoffers en medeplichtigen – Joden en niet-Joden – in belangrijke mate te verklaren is uit de hoop erger te voorkomen. Van der Boom rekt het begrip ‘gehoorzaamheid’ zodanig op, dat ‘accommodatie’ en ‘collaboratie’ er ook onder vallen. Hier wringt wat: Zelfs als men niet zeker wist dat Joden direct vermoord werden, dan waren toch ook discriminatie, uitsluiting en deportatie van Joden, waarvan iedereen op de hoogte was, voldoende om daartegen in verzet te komen. Wij weten nu dat de strategie van ‘erger voorkomen’ op een totaal fiasco is uitgelopen, maar de tijdgenoten wisten dat volgens Van der Boom niet. Volgens hem kozen zij daarom in grote getale en om begrijpelijke redenen liever voor accommodatie en collaboratie dan voor verzet. Maar de vraag blijft staan waarom er niet meer is gedaan om Joden te behoeden voor het fatale lot dat hen te wachten stond. Van der Booms reactie op deze kritiek is tweeledig. Aan de ene kant begrijpt hij wel, dat het fraaier zou zijn geweest als mensen pal hadden gestaan voor het recht, ongeacht de consequenties? Aan de andere kant oordeelt hij, dat een dergelijk heroïsme ook funest kan uitpakken. Zijn sympathie, zegt hij, ligt “instinctief” eerder bij mensen die proberen kosten en baten tegen elkaar af te wegen dan bij helden. Van der Boom heeft duidelijk weinig waardering voor degenen, die elke accommodatie en collaboratie inzake de Jodenvervolging diskwalificeren. Maar een antwoord op de vraag waarom niet meer mensen Joden hielpen is daarmee nog steeds niet gegeven. Of was het gewoon niet zo dat de meesten kennelijk andere prioriteiten hadden dan het helpen van vervolgde Joden en is dat het antwoord? Dus eigenlijk niets nieuws onder de zon, maar desalniettemin een pijnlijke constatering. 
 
Ondanks deze – en andere – kritiek, oogstte Van der Booms goed geschreven en uiterst informatieve boek terecht veel lof en verscheen er al na twee maanden een tweede druk. De gekozen dagboekfragmenten brengen de dilemma’s en angsten van toen beklemmend dichtbij. Het valt te verwachten dat dit boek de invloed van Vuijsjes opvattingen over de houding van de Nederlanders tijdens de Holocaust op het maatschappelijk debat zal verminderen. Voor de vakhistorici is dat al niet meer nodig.