EEN GOED BEGIN IS HET HALVE VERHAAL
Karel
N.L. Grazell - december 2009
Het allereerste begin van een
verhaal moet de lezer m/v meteen interesseren opdat hij verder
leest. Een verhaal moet je dus nooit beginnen met bijvoorbeeld:
ik hoorde een auto langskomen. Of: ze zaten gexellig bij elkaar
in de huiskamer.
Nou en? denkt de geoefende lezer dan.
Eens, in 1950, leende ik een pocket van Remco Campert: Nabokov,
Laughter in the Dark. Nu, in dit 2009 heb ik al die 59 jaar dat
verhaal niet meer gezien, maar de eerste regels kan ik nog – met
misschien een heel klein foutje – uit m’n hoofd citeren:
Once upon a time there lived in Berlin, Germany, a man called
Albinus. He was rich. respectable, happy. He abandoned his wife
for the sake of an awfull mistress, Loved her, was not loved,
and his life ended in disaster. This could ben the whole of the
story, had there not been profit and pleadsure in the telling.
Jan de Hartog begint een hoofdstuk in Hollands Glorie met: Die
Kwel was de baarlijke duivel zelf. En herhaalt die zin nog eens
bij het begin van een volgend hoofdstuk.
Couperus: Ik verveel mij. Tussen de rozen verveel ik mij.
Nescio: Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste straat
van Europa vond, heb ik nooit eenwonderlijker kerel gekend dan
den uitvreter.
(nou was die eerste figuur Frederik van Eeden en die had alleen
maar geschreven dat hij de Sarphatistraat de mooiste straat van
Amsterdam vond, maar Nescio mocht natuurlijk ten behoeve van
zo<n magistrale zin best wat overdrijven’
Nescio: Jongens waren we / maar aardige jongens. Al zeg ik ´t
zelf.Nescio± Tweemaald schudde de God van Nederland zijn
eerbiedwaardig hoofd en tweemaal schoven zijn eerbiedwaardige
grauwe bakkebaarden heem em weer pover zijn vest.
Het was 1988 en ze kwam modieus gekleed en met een kwiekheid de
trap op naar mijn tweehoog, alsof ze 30 was in plaats van 79
(zoals ze later vertelde – en haar man was 85).
Ze zat op m’n witte bank en ze vertelde dat zij en haar man een
mooi, groot huis met een prachtige tuin hadden in de Jan van
Eijckstraat. Ik ben heel blij met die tuin, en eigenlijk hoef ik
dan ook nooit het huis uit, behalve dan voor wat boodschappen,
maar m’n man speelt bridge in het BOC, twee keer in de week, en
hij wil graag dat ik met hem meedoe. Tsja, en als je getrouwd
bent, doe je je partnet graag een plezier en daarom ga ik al een
paar jaar met hem mee, bridgen. Maar ik heb er eigenlijk wel een
beetje genoeg van, dus ik dacht¨ ik moet toch eens kijken of ik
iets anders kan gaan dooen, zodat ik een excuus heb om niet meer
te hoeven bridgen.
En nu zag ik uw advertentie staan, of liever die van Gilde,
waarin u aanbiedt mensen te helpen met het schrijven van
verhalen. Ik jad nog nooit een verhaal geschreven, maar ik
dacht: laat ik het eens proberen. Ik ben naar boven gegaan, naar
m;n kantoortje en ik ben achter m’n bureautje gaan zitten. Ik
heb daar een stukje geschreven. Niet zoveel, maar misschien kunt
u het eens beoordelen. En als u zegt dat ik kan schrijven, dan
ga ik schrijven, en als ik het niet kan, dan maar weer bridgen.
Ik las het handgeschreven stukje. Ik las het begin. Het luidde
zo ongeveer
Ik stond voor het raam en keek de Van Tuyll van Serooskerkenweg
af om te zien of m’n jongens al van school kwamen. Ik zag op m’n
horlloge dat het tien of twaalf was en ik realiseerde me dat m’n
man nog maar een kwartier geleden was gestorven. *)
Ik keek op en zei: u hoeft niet meer te bridgen.
*) Ik citeer uit m’n geheugen, er kunnen dus wat afwijkingen
zijn van het origineel.
Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
|