LIJN 8 Ik ben op 18 januari 1932 geboren te Amsterdam in het nog steeds bestaande
Onze Lieve Vrouwegasthuis. Dat ziekenhuis had een kraamkliniek met de naam St.
Annapaviljoen Ik kreeg dezelfde naam als het eerste broertje dat op 16 mei 1927 geboren
was en dat reeds op 25 juni van dat jaar was gestorven. Op 30 augustus 1929 was er een
tweeling geboren, een jongen en een meisje, die dezelfde dag stierven. (of levenloos
geboren?) Mijn ouders zijn Theodorus Marinus van Vilsteren, geboren op 1 november 1895 te
Zwolle en Johanna Catharina Berben, geboren op 2 augustus 1901 te Amsterdam.
Ik ben dus het vierde kind van mijn ouders die bij mijn
geboorte woonden in de Kromme Mijdrechtstraat 100. Vader had daar een onderneming met de
naam Technisch Bureau Energie. Hij ontwierp en onderhield gas-, water- en electrische
installaties alsmede rioleringsinstallaties in huizen en andere gebouwen. Omdat vader na
zijn ontslag bij Werkspoor, in 1931 zijn zaak begon in een nieuwbouwwijk en het werk
aldaar ruimte overliet voor andere activiteiten was er ook een rijwielstalling en werden
er ook wel levensmiddelen, petroleum e.d. verkocht. Later kreeg hij van de gemeente een
erkenning als gas en waterfitter waar hij erg trots op was en dat veel werk opleverde;
overal moesten huurgasgeisers worden geplaatst. Op een gegeven moment waren er drie of
vier knechten aan het werk. Een knecht die lang bleef was Henk Polman; hij werd een echte
huisvriend van ons.
Op 26 september 1933 werd broer Piet geboren en op 18 mei
1937 kwam zus Willie.
Ik ging al vroeg naar de kleuterschool van de zusters
Dominicanessen in de Rijnstraat om te leren praten. Zuster Consulata was daar een bekende
figuur. In de eerste jaren moest ik tussen de middag op school slapen hetgeen ik mij nog
vaag herinner. In 1938 ging ik naar de lagere school van de broeders (Vincentiusschool in
de IJsselstraat) te Amsterdam.
In de buurt waar wij woonden, woonden ook veel joden die in
een wat betere doen waren gekomen. Er bestond zelfs een tramlijn 8 die onze wijk, de
Rivierenbuurt verbond met de jodenmarkt op het Waterlooplein. We gingen daar vaak op
zondagmorgen met vader naar toe. In de straat moesten we soms voor joodse mensen op
zaterdag (Sabbat) het gasfornuis aansteken omdat de joodse godsdienst dat hen zelf
verbood. Boven ons op drie hoog woonde de familie Baruch. Hun dochter Clara werd als een
van de eerste mensen in de buurt door de Duitsers weggehaald. Regelmatig kwam
er s avonds een Duitse vrachtwagen in de straat die joodse mensen kwam
weghalen.
Er waren op rij vier winkels in de straat. Op 106 was de
sigarenwinkel Het Rokertje? Waar altijd een vlammetje brandde. Op 104 was kruidenier
Jacobs; later kleermaker Tempel; daarboven woonde de familie van de Wal. Die hadden twee
jongens van ongeveer mijn leeftijd: Frits en Joop. Naast ons op nummer 102 woonde
schoenmaker de Kort, later melkhandel Kanneworff. Op de eerste verdieping woonden de
winkeliers met hun gezinnen.
We speelden veel op straat met de kinderen uit de buurt. Ik
herinner mij Frits en Joop en Frits van de Wal, Leo Heesen met broers Ben en Dick; het
gezin Dijker, Rensje de Smaale en Mansie Guially.. We speelden pinkeltje,
boompjeverwisselen en stand voor de bal. Met de kinderen van Dijker maakten we hele
treinbanen inclusief seinpalen en overwegbomen van afvalhout. Verkeer was er toen weinig.
Later gingen we meer kattekwaad uithalen: stiekem kleine stukjes te rijden met de op de
Amsteldijk bij de remise geparkeerde trams (we wisten waar de sleutels lagen!).
s Zondags wandelden we wel naar Heck op het
Rembrandtplein of naar het Kalfje. We konden dan met de boot terugvaren.
Mijn grootste vriend was destijds Leo Heesen die aan de
overkant in de Kromme Mijdrechtstraat woonde. Zijn vader had een fabriek van
scheepswerktuigen aan de Omval waar je leuk kon spelen. De vader van Leo zong in het
kerkkoor van de Willibrorduskerk. Later gingen Leo en ik in het jongenskoor van die kerk
zingen. Toen ik eens op een zondagmorgen in 1944 met een groepje anderen op weg was naar
de kerk om te zingen, haalde een politieauto met luidsprekers ons in, die alle
ariers naar huis stuurde met de opdracht die dag binnen te blijven. Later die
dag kregen alle joden die nog niet waren opgehaald opdracht zich te melden bij
de tramremise in onze straat vanwaar ze werden weggevoerd met een hele rij trams die in de
Lekstraat stonden opgesteld. Het was een triest gezicht waarnaar ik stiekem ben gaan
kijken.
Meermalen zag ik in de oorlog mensen dood op straat liggen of
neervallen als gevolg van de honger. Wijzelf hadden het wel redelijk omdat vader ook
werkte voor boerenbedrijven, en daarvoor geen geld maar levensmiddelen vroeg.
Verder herinner ik mij goed de binnenkomst van de Duitsers op
de toen Amstellaan geheten, thans Vrijheidslaan genoemd en in 1945 de binnenkomst van de
Canadezen via dezelfde laan. Ook de bom op melkhandel De Haan tegenover de kerk, die veel
schade veroorzaakte, en het afwerpen van Zweeds wittebrood waarnaar we van de meester
mochten kijken maakten indruk.

Intocht Canadezen via de Berlagebrug 8 mei 1945 zie TRIESTE TIJDLIJN
In de winkel spraken vader en enkele andere mensen (dominee
., meneer Boek, meneer
(antiquair op de Amsteldijk) vaak over het leven na de
oorlog. Ze verwachtten veel meer samengaan van groeperingen. Ons huis was ook
verspreidingspunt voor het illegale blad Christoffel.
In de straat woonden trouwens verschillende interessante
mensen: Saksioni die kon goochelen (vader maakte op zijn aanwijzingen attributenvoor hem),
de Hongaarse musicus Guially en de kunstenaar Eric Thorn Leeson.
Dat niet alle Duitse soldaten slecht waren ondervonden we als
we houtblokjes (brandstof) gingen stelen uit schepen die bij de papierfabriek Nestelroy
voor anker lagen. De met geweer op wacht staande soldaten deden er niets tegen maar het
was voor ons toch wel spannend werk. Met een paar houtblokjes konden mijn ouders op
speciale spaarkacheltjes toch nog wat eten klaarmaken. Op het eind van de oorlog was er
geschiet van dronken Duitsers die in een villa aan de Amsteldijk waren gelegerd, en die
zich niet wilden laten ontwapenen door de BS (Binnenlandse Strijdkrachten). De BS
(Binnenlandse Strijdkrachten) wilden dat omdat de Canadezen zelf pas enkele dagen na de
capitulatie op 5 mei de stad binnenkwamen. De Duitsers wilden zich alleen aan reguliere
militaire eenheden overgeven en schoten dus al hun munitie op. De oorlog was toen
officieel al voorbij.
Ook indrukwekkend was de rede van de koningin die ik tezamen met een grote menigte
hoorde in de Rijnstraat, waar een zakenman, ik geloof dat het kruidenier Hermans was, een
achter gehouden radio in een open raamvenster had neergezet. De Duitsers beheersten toen
nog de stad en toen een patrouille met ronkende motor langskwam ging de hele menigte in
paniek op de vlucht. De Duitsers schoten niet maar de ronkende motor boezemde de gespannen
mensen kennelijk toch angst in.
Op het eind van de oorlog moesten we aansterken in
Bovenkarspel-Grootebroek bij Siem en Trien Heddes. Siem was modderman
(baggeraar), en ik mocht vaak meevaren. Kort na de capitulatie mocht ik met mijn broer
weer naar de boeren, nu in Son bij Eindhoven.
In mijn jeugdjaren gingen we nauwelijks met vakantie. Het
geld was er niet en vader was ook bang om bij sluiting van de zaak klanten te verliezen.
Ik ging altijd naar Zwolle waar opa en oma, en tante Dora en oom Philip woonden. Ik had er
verschillende vriendjes en ook de stoomtram op de Diezerpoortenplas was erg interessant.
Toppunt van vermaak was het ons laten zwartroken door de stoomlokomotieven die onder de
voetgangersbrug bij het Zwolse station doorreden. Die brug is er nog steeds en is
gerestaureerd als industrieel monument.
Televisie kwam in 1948 op de markt. Hele hordes mensen
stonden te kijken naar het wonder in de etalage van bakkerij Moes in de Hunzestraat.
Theo van Vilsteren, 4 juni 2005
E-mail:
vilsteth@gmail.com
website: http://home.hccnet.nl/van.vilsteren/

Terug naar de vorige pagina << |