Pagina van Wil Meijer
Dit artikel is eerder gepubliceerd in- en met toestemming van de redactie van Ons Amsterdam
overgenomen uit:
Ons
Amsterdam
Jodensterren en verboden ijsjes
Wil Meijer (1928) had in de jaren dertig een onbekommerde
jeugd in Zuid, tot ze merkte dat de Duitse bezetters een
essentieel verschil zagen tussen haarzelf en een deel van
haar vriendinnen.
Van mijn derde tot mijn achttiende jaar woonde ik op het
Hygiëaplein in Zuid. Vaak ging ik onder begeleiding met
emmer en schepje naar het ‘Zandland’, via de Parnassusweg
over het bruggetje van de Stadionkade. Op de hoek van de
Stadionkade en de Agamemnonstraat zat ik op de kleuterschool
in de klas bij juffrouw Mendelssohn. In 1937 ging ik naar de
Valeriusschool in de Des Presstraat.
Mijn vader werkte destijds bij de Rijksverzekeringsbank,
eerst in de Pieter de Hoochstraat en later in de Lutmastraat.
Hij vertelde dat ambtenaren met een hoge positie op de
afdeling mochten roken, ook de vrouwelijke ambtenaren. En
hoewel hij geen straffe roker was stak hem dit wel, want
zijn rang was niet hoog genoeg.
Vader was een geboren en getogen Amsterdammer en leerde mij
al vroeg de stad kennen. Hij wees mij op de verschillende
gevels van de grachtenhuizen. Hij bezat een wandelkaart van
de Ringdijk die liep van de Amstelveenseweg tot aan de
Amstel: daar hebben wij vele voetstappen liggen. Soms ging
hij met mij op zondagmorgen naar de Jodenhoek om langs de
vele stalletjes te slenteren.
In 1939 werd op de bovenverdieping van de Valeriusschool een
klas ingericht voor gevluchte Duitse kinderen. Wanneer zij
het Nederlands beheersten kwamen zij in onze klas terecht.
Twee meisjes hebben in het Nederlands in mijn poëziealbum
geschreven. Toen ik navraag deed bij het Joods Historisch
Museum, bleek dat zij in 1943 met hun ouders in een
concentratiekamp waren omgebracht. Een ander joods
vriendinnetje woonde in de Diamantbuurt. Als we van haar
vader geld kregen voor een ijsje, gingen we naar de ijssalon
in de Rijnstraat, waar op een bord stond dat die “voor Joden
verboden” was. Ik kocht dan twee ijsjes, die we heerlijk op
straat opaten.
Op het Hygiëaplein hebben we als kinderen veel gespeeld:
knikkeren, trefbal, hinkelen en wat dies meer zij. Pas toen
mijn buurkinderen vanaf 3 mei 1942 die gehate ster op hun
kleding moesten dragen, leerde ik wat het verschil tussen
hen en mij was.
Op die afschuwelijke zondag in juni 1943 werden alle joodse
bewoners van ons plein afgevoerd door de Grüne Polizei naar
de Hollandsche Schouwburg. Van één vriendinnetje kreeg ik
nog een ansichtkaart uit kamp Westerbork; daarna werd het
stil.
Toen kwam de Hongerwinter. Mijn vader was ernstig ziek en
van de huisdokter had ik een briefje waarop stond dat men
werd verzocht mij melk of boter te geven. (Het briefje heb
ik nog steeds bewaard). Voor wat hoort wat, dus haalde ik
bij de bewoners van het plein suikerbietenpulp op, die ik
twee keer per week aan de boeren rond Ouderkerk aanbood. Op
mijn fiets met houten banden fietste ik ‘s morgens vroeg
daartoe langs de Amstel en zag op een gegeven moment hoe de
voedselpakketten boven Schiphol werden gedropt.
Wat hebben we gesmuld van gerechten die we van eierpoeder
bereidden op het noodkacheltje en waarmee wij Zweeds brood
konden beleggen.
Wil Meijer
november -
december 2009
|
|