Ingezonden door Ben Okker

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Nederland

Pagina van Ben Okker

1. RIVERBOYS !!
2. WEERZIEN MET SIEG PARSER
3. STADIONBUURT, EEN KEURIGE BUURT
4. JUFFROUW POTJEWIJD
5. STILSTAANKRIJGERTJE OM DE PISBAK
6. 10 MEI 1940
7. MIDDELBARE SCHOOL
8. HET DAGELIJKS LEVEN IN DE JAREN DERTIG
9. WANDBORDJE
10. HET MASKER AF
11. SCHAARS
12. SLUITSTUK
13. LOPEND TERUG
14. WIE SCHRIJFT, DIE BLIJFT (1)
15. WIE SCHRIJFT, DIE BLIJFT (2)
16. ZO MAAR EEN FAMILIE
17. ZUIDELIJKE WANDELWEG
18. HET GEBEURDE IN ZUID
19. DE BUITENVELDERT BLUES
20. NEE, DAN VROEGER
21. BINNEN ZONDER KLOPPEN
22. MENSEN VAN ZUID; OMA BIJL (1)
23. MENSEN VAN ZUID; OMA BIJL (2)
24. VREEMD GAAN
25. MEER MENSEN VAN ZUID (1)
26. MEER MENSEN VAN ZUID (2)
27. MET EEN SISSER AFGELOPEN
28. EEN SLIPPERTJE
29. ANTISLIP
30. VREEMDE MENSEN IN ZUID
31. AFWIJKEND GEDRAG
32. OPA 2
33. EN OMA
34. ZUIDERLINGEN
35. ZUIDERLINGEN PRO DEO
36. BIJ WIJZE VAN SPREKEN

 

omhoog  RIVERBOYS !!

De nieuwe RAI was er natuurlijk nog niet, op die plaats was een mooi groot zandterrein. De bezetting was er al wel, want we spreken over zomer 1940 maar nog zonder directe ingrijpende gevolgen.

Honkbal was al aardig bekend in die tijd, dat kwam mede omdat nèt voor de oorlog een Amerikaans studententeam, Seagulls, meen ik, meespeelde in de competitie.
Bovendien speelden we honkbal op de “4e drie”, de 4e HBS met 3-jarige cursus in de P.L.Takstraat in Amsterdam. Recht tegenover die school was de “2e O” de 2e Openbare Handelsschool waar ook gespeeld werd.
De P.L.Takstraat ligt in het verlengde van de Waalstraat en er waren veel leerlingen afkomstig uit de Rivierenbuurt en – zoals ik zelf – uit de Stadionbuurt. Veel Joodse leerlingen dus ook, maar dat was voor ons niet van belang.
Honkbal vonden we wèl belangrijk en zo kwam het dat steeds meer jongens ook buiten school een balletje gingen gooien op dat zandterrein bij het Scheldeplein en - zodra er genoeg mensen waren en materiaal - een partijtje spelen.

Ik kan wel zeggen dat we er vrijwel elke avond waren en dan was het gooien, grondballen nonchalant met één hand opvegen (en het zandland was echt niet egaal) hoge ballen vangen in volle ren, steeds maar weer en tot slot speelden we een paar innings. Tot het donker werd.
We werden goed, heel goed, zeker voor onze leeftijd. Maar dat kon ook bijna niet anders met zoveel trainingsuren. Toen kwam iemand met HET idee : laten we competitie gaan spelen, als buurtclub. De naam was ook gauw gevonden : Riverboys.
Het mocht niet zo zijn. Later in 1941 kwamen de anti Joodse maatregelen van de bezetter, de registratie, de ster, avondklok en aparte joodse scholen. En het einde van Riverboys nog voor het werkelijk begonnen was..........
Wat overbleef is een herinnering aan een groep enthousiaste jongens van rond de 15/16 jaar waarvan een groot aantal niet veel ouder heeft mogen worden.
Een enkeling heb ik na de bevrijding nog wel teruggezien, Hans van Stratum, * Sieg Parser, even groetend in het voorbijgaan. We hadden allemaal haast.
Nu, 70 jaar later, wil ik toch nog even de sportvriendjes van toen in herinnering brengen:

Riverboys !!

Ben Okker - 24 januari 2010
digiben (ad) planet.nl

Lees ook: Vijftig jaar Europaplein >>


omhoog  WEERZIEN MET SIEG PARSER

Schrijven is niet alleen een kwestie van blijven, maar ook van terughalen. Lang geleden schreef ik een herinnering aan de Riverboys, een jongens buurthonkbalteam met als thuisveld het zandland bij het Scheldeplein, waar nu ongeveer de nieuwe RAI staat, ter herdenking van de vermoorde joodse jongens uit de Rivieren- en Stadionbuurt, die daarvan deel uit maakten.

Ik stuurde het naar het Joods Journaal maar daar vond men het minder geschikt voor plaatsing. Een klein jaartje geleden vond ik het terug en stuurde het naar Het Geheugen van Zuid en in januari van dit jaar werd het geplaatst, waar ik heel blij mee was.
Een goed half jaar later kreeg ik een email. Bleek uit New York te komen en was geschreven namens, Sieg Parser, een oud honkbalvriendje van de 4e 3j. HBS P.L.Takstraaat en speler van de Riverboys. Namens hem, want hij is digibeet.
Korte tijd later volgde een telefoontje met de mededeling dat hij op korte termijn naar Nederland kwam en graag wilde afspreken. Dat is gebeurd. Bij Figi in Zeist, voor mij een thuiswedstrijd. Even vroeg m’n oude honkbal- en schoolgabberteje zich af of we elkaar na een kleine 70 jaar nog zouden herkennen.

“Ik ben 1.68 meter” zei ik.
“Ik ook “ zei hij.
"Ik heb grijs haar”
Had hij ook maar niet veel meer, luidde de reactie.
Ik zorgde vooreen makkelijke oplossing:
“Ik heb ook een plukje grijs onder mijn neus”.
Dat leidde tot directe herkenning, dat zat wel snor.

Sieg bleek gedeporteerd maar “teruggekomen” te zijn, zoals we het toen noemden. Of, zoals Meyer Sluyser ook schreef: “die en die is er nog.”
Beurtelings hebben we elkaar in kort bestek verteld hoe het ons vergaan is en dan ben je toch snel enige uren mee verder. Interessant was dat hij pas enige jaren terug zijn (middelbare) kinderen vertelde over zijn jeugd en . . . . de Riverboys.

Een van die kinderen las Het Geheugen van Plan Zuid en heeft toen al mijn bijdragen geprint en gebundeld en naar Amerika gestuurd. De huidige mogelijkheden maken de wereld kleiner en ik denk dat we daar gebruik van moeten maken !
Aan de door mij verder ontvangen reacties blijkt (uit Nederland maar ook uit Israël en de V.S. ) blijkt Het Geheugen ook ver over de grenzen gelezen te worden.

Tot groot genoegen van jeugdvriend Sieg en

Ben Okker - 14 oktober 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  STADIONBUURT, EEN KEURIGE BUURT

Wij, de Amsterdamse jeugd van de dertiger jaren, waren in de Stadionbuurt wel erg bevoorrecht. Wat daar niet te doen was! Thuis (huizen met een badkamer, mind you) zowel als buiten. Daar hadden we het zandland bijvoorbeeld. Aan de overkant van het water van de Stadionkade ( nu de Goudkust en Buitenveldert ) was een grote zandvlakte tot aan de de Zuidelijke wandelweg aan toe. Dat heette ook het Zandland en daar zaten zomers moeders met kinderen waarvan sommige ook in het water van de Stadionkade zwommen. Anderen schuwden dat: “kun je ziekte van Weill van krijgen “.

Met de jongens voetbalden we daar. Ongestoord ! Er liepen ook ‘enge mannen’ werd gezegd en inderdaad zag je soms een eenzame figuur vaak met een fits aan de hand achter op het zandland lopen. Misschien wel zedenpolitie, denk ik nu. Toen had de politie nog tijd voor surveilleren.
Dat bleek als we op straat - in ons geval meest op de van Tuyll van Serooskerkenweg 25/1 - voetbalden. Langs de huizen werden we door de bewoners weggejaagd. Maar er waren ook “middenpaadjes” door het grasveld midden op de straat. Die waren breed en aan iedere kant stond zelfs een bank. Als we daar een balletje trapten had niemand last maar om duistere redenen mocht het niet. Als de politieagent heel langzaam kwam aanfietsen stopten we en gingen op de banken zitten, maar hij had het meestal gezien en dan werd de bal (meestal een oude tennisbal) afgenomen en triomfantelijk meegenomen tussen de dubbele stang van zijn politiefiets. Als ik terugdenk moet ik toegeven: ze stonden hun mannetje”.
Honkballen deden wij op het Stadionplein, midden voor het Stadion. Onder het beeld van een sportman ( bijnaam Jan-met-de-handjes ) die de Olympische groet bracht met de opgeheven rechter arm. Zo werd ons tenminste verteld. Nou, dan was Mussert zeker ook een atleet.
Regelmatig waren er wedstrijden in het Stadion, Blauwwit voetbalde er er, verder wielrennen soms achter de grote motoren. Honkbal op de bijvelden.
Wij kenden wel vijf manieren om zonder betalen binnen te komen. Vaak achternagezeten door de suppoosten onder leiding van Chris Berger (ja, de vader van Ellis Berger). Maar ze kregen ons niet te pakken alleen al omdat wij tussen de spijlen van de hekken naar de tribunes door konden. Zij niet.
We hadden ook het Schinkelzwembad. Dat was een kwartiertje lopen maar alleen dat was al een avontuur. Eerst langs de “rietlanden” Dan moest je over de hoge spoorbrug heen. Het treintje naar Amstelveen en Aalsmeer ging er onder door. We stonden soms een kwartier op de brug om op de trein te wachten. En dan van bovenaf proberen in de pijp van de locomotief te spugen !
Het Schinkelzwembad was eigenlijk een soort pier gebouwd in het Nieuwemeer. Daarop stonden badhokjes met deurtjes en jongenskleedkamers en soort lange abri zonder. De pier was in een vierkant gebouwd apart voor mannen en vrouwen (zo heette dat toen nog) en in het midden waren de bassins, een diep en een ondiep. De bodem as gewoon de zandgrond van het Nieuwemeer. Als de wind op het bad stond dreef er kroos en op stille dagen legde de badmeester Kas een hengeltje in het diepe.
Gemengd zwemmen was er geloof ik een paar maal per week maar dan mochten de vrouwen alleen bij de mannen. Andersom was verboden.
Toegangsprijs 3 cent. Mijn moeder gaf ons brood mee, dan was ze ons voor weinig geld een hele tijd kwijt. Bij de ingang zat een badmeester of juffrouw naast een soort geldautomaat, die ook op gemeente bussen gebruikt werd. Een soort glazen spaarpot met een bodem die omgekiept kon worden. Dan viel het geld in een gesloten metalen doos. Ze zagen dus de drie cent liggen en klapten dan de bodem om. Onze truc was met een paar jongens vlak achterelkaar er de centen in te gooien waarbij de laatste een of twee cent achterhield. Dan werd het onoverzichtelijk. Dat geld werd later versnoept bij een kioskje, dat kennelijk voor dat doel er was. Aanbod genoeg voor 1 cent.
In de hongerwinter hebben mijn broer en ik geholpen aan het slopen van de treden van de brug en bielzen van de spoor voor verwarming en koken. Zelf had ik na heel lang werken een biels losgehaald toen een man met een bouvier ( dus een stille smeris, neem ik aan ) me te pakken nam. Ik moest helpen het hout op een fiets te leggen terwijl die hond me bleef aankijken. “Laat ik je niet weer zien” dreigde hij en liet me gaan. Ja, dat was geen smeris of een die het thuis ook koud had, maar wat begin je tegen zo’n hond?
Ik zat op de Spartaschool aan de Stadionkade. Een openluchtschool! Aan de kant waar niet de wind op stond gingen langs de hele wand de schuifdeuren open. Er was vloerverwarming dan het was ‘s winters heerlijk stiekem je schoenen uit te doen en zo je voeten te verwarmen. Er waren dagen dat je je jas mocht aanhouden en dat was wel nodig ook.
Als het vroor gingen we schaatsen op de Stadionkade en soms ook achter het Stadion op de Nieuwemeer. Links en rechts naast de ingang van de school was nog braakliggend land. Voor schooltijd werd daar gevoetbald. Later werden er dure herenhuizen op gebouwd maar ter compensatie hebben wij nog een jaartje op de bouw kunnen rondhangen. Wat me ook bijgebleven is is het feit dat we in de dertiger jaren er een aantal nieuwe scholieren bij kregen die aanvankelijk nog geen Nederlands spraken.
Allochtonen avant la lettre ? Zeker niet: het waren joodse vluchtelingen en Duitsland en plotseling hadden we er een Heinz bij, een Anneliese en een Ralph. Zonder inburgering problemen, Heinz speelde al gauw linksbinnen in ons schoolelftal.
Waren we zulke brave borsten in die jaren? Nou, dat dacht ik niet!
We kenden luilakdag (zaterdag voor Pinkster) Hartjesdag (ik meen derde maandag in augustus), dan had de politie volgens de toen geldende normen de handen vol.
Hartjesdag werd gevierd met vuurwerk. Ik mocht alleen sterretjes kopen maar dat was beneden onze waardigheid. Rotjes, vuurpijlen en zevenklappers, dan telde je mee.
Er waren nog geen standaard vuilnisbakken, ieder had een bak naar eigen keuze.
Nou, wie zo stom was zijn bak buiten laten met hartjesdag herkende zijn eigen materiaal niet meer terug.
Op luilak werd afgerekend met mensen waar wij last van hadden gehad, Die hadden geklaagd bij onze ouders of, nog erger, de politie gebeld voor overlast als wij rustig voetbalde. Nonsens, er brak maar zelden een raam..............
Bij die mensen werden deuren vastgebonden en drukbellen vastgezet met een lucifer die we zo afbraken dat er bijna geen uithalen aan was. Hier en daar werden de traproeden uit een traploper gehaald . Dat ging makkelijk want met een loper (universele sleutel) kon je ieder trapportaal in.
Maar we hadden ook intelligentere spelletjes. Mijn ouders kwamen eens thuis van een feestje met een wonderlijk goed gelijkende rubber hondenhoop. Hij voelde ook nog aan, zoals een echte drol wel zou moeten aanvoelen, dachten we. Tja, dan moet je er iets mee doen. Uit de naaidoos van mijn moeder haalden we wat koperen gordijnringen die we poetsten tot ze blonken. Eén werd voor de helft in de hoop gedrukt en voor de de op de stoep gelegd. Wij natuurlijk boven(we woonden éénhoog) voor het raam naar buiten kijken. Nou, zo leer je mensen kennen.
De stiekemerd stond stil, deed net of hij zijn schoen vastmaakte en pakte met een papiertje de ring en hup, in de broekzak. Maling aan de hoop. goud is goud.
Een nettere stond langer te kijken. Je zag ‘m denken: tja, goud is goud maar die vieze drol. Bah. Zakdoek uit de zak, tussen duim en wijsvinger de ring gepakt, pakketje dichtvouwen en in de zak.
En dan het makkelijke type. Heee, een gouwe ring. Kan mij die drol schelen, daar helpen water en zeep straks wel tegen. Oppakken en wegstoppen.

Ja, ook in de keurige Stadionbuurt was gevarieerd publiek.

Ben Okker - 25 januari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog   JUFFROUW POTJEWIJD

De eerste schreden die tot mijn niet geringe ontwikkeling hebben geleid waren op de voorbereidende school in de Agamemnonstraat. Het “kakschooltje” van juffrouw Potjewijd. Geloof me of niet, zo heette die dame werkelijk.

Vijfentwintig jaar later ging mijn zoon naar datzelfde schooltje. Dat had een upgrading ondergaan, het had nu een naam: de Blauwe Reiger.
Vervolgens kwam, ik vertelde het reeds, de Spartaschool, de “openluchtschool voor het gezonde kind”. Dat klinkt als “voor kneusies geen plaats” maar dat lag in de praktijk toch wel anders.
Mijn eerste onderwijzeres was juffrouw Wilmes. Wat ik me van haar herinner is dat ze je oor beetpakte en een halve slag ronddraaide als zij vond dat je vervelend was. Aan mijn oren te zien was ik dat klaarblijkelijk vaak.
In de laatste twee klassen kreeg je een meester. Maar dat veranderde. Als hoofdonderwijzer hadden we meester Spigt, een ouderwetse man met een sikje en met bijbehorende denkbeelden.
Onze school was gelegen tussen de (Christelijke) Moria School en de (ook openbare) Olympiaschool. Toen beide buurscholen ijsvrij hadden gingen wij naar meester Spigt voor gelijke rechten. Die zei slechts: “ik heb een brede rug” en draaide zich om om dat te demonstreren. In de klas hadden we meester de Moor en aan de school was ook een stoker verbonden (vloerverwarming 'n radiator was zinloos voor de open zijwand) die we ook met stoker aanspraken.
Tot meester Spigt eind 1939, ons laatste schooljaar met pensioen ging en door ene meester Heyboer als ‘hoofd’ werd opgevolgd. Die deed meteen energiek de ronde: “je hebt een meester timmerman en meester metselaar maar onderwijzers worden met mijnheer aangesproken”. Juf kon ook niet meer: juffrouw. Ook de stoker werd mijnheer Angelon, die naam hoorde ik toen na 5 jaar voor het eerst. Heyboer had het meteen bij ons zesde klassers gedaan.
Mijnheer Heyboer ging verder. Al die onhebbelijke streken op b.v. luilakdag moesten ook afgelopen zijn. Om (meen ik) 6 uur ‘s morgens op de zaterdag voor Pinksteren moesten we bij school verzamelen om gepast luilak te vieren.
‘Dat kan hij niet maken’ vonden wij 6e klassers en na elkaar opgejut te hebben ‘dat vertikken we, onze eigen , daar heeft hij niets over te zeggen.’
We waren het echt van plan te boycotten maar of we het op het grote moment ook gedurfd hadden............ ??
Niemand zal dat ooit weten. Die ochtend was iedereen vroeg uit bed want het was zaterdag 10 mei 1940 , de dag van de Duitse inval.
Toen wij veel later zelf weer in de Stadionbuurt kwamen wonen ging mijn zoon - de geschiedenis herhaalt zich - naar de Spartaschool.
Mijnheer Heyboer was er nog schoolhoofd, juffrouw Wilmes was met pensioen maar kwam daar nog wel op speciale dagen.
Ik sprak haar een keer met mijn misschien 7 jarige zoon.
“Als hij bijles nodig heeft weet je me te vinden, hè?” zei ze en voegde er aan toe: “je hebt toch goede herinneringen aan mij?”
Ik kon het niet laten en heb haar aan mijn verdraaide oren herinnerd......... Misschien niet aardig maar zeker wel juist.
Hoe was het leven verder in de dertiger jaren? Voor ons leuk en zorgeloos. We speelden op straat, ik noemde al luilak- en hartjesdag, voetbalden op het zandland en in het schoolelftal.
Vooral de straat was het land van avontuur.
“Bakkie achter” was de kreet als er een b.v. groenteman met z’n paard en wagen aankwam. Dan gingen we achter aan die kar hangen en reden mee. Dat werd later ook met vrachtauto’s gedaan, maar dat was linke soep. Ik heb een keer een half uur terug moeten lopen omdat de man zo snel reed dat ik er niet meer vanaf durfde te springen.
Achter de ziekenauto aan: kijken wij er gehaald of gebracht werd.
Voor mijn broer en mij een extra attractie: een oom reed als verpleger op zo’n ambulance en als die ons zag en aansprak waren de jongen stink jaloers. De straat muzikanten: de Volendammers b.v. echt of niet, ze waren in wijde broeken en op klompen. Er was een straatzanger met accordeon die opera’s speelde en zong. Dan gingen de ramen open en werd veel kleingeld (in een papiertje) naar beneden gegooid.
Later stond ik eens op lijn 6 op de Overtoom en daar kwam die zanger aangeschoten de tram op. “Man, zonde van je geld” zei de conducteur vermanend, want iedereen kende hem. “Eén uurtje met Martha langs de gracht, ik heb het weer verdiend”, zei onze zanger.
Aan de roep kon je alle venters herkennen.
Helemoniepotteghonie” was een bloemenman die begonia’s in de pot verkocht. “Bolletjebol” verkocht Berliner bollen, hij voegde er nog aan toe: “lekker bij de koffie,lekker bij de thee”. Er liep ook een man met hoedendozen, een met zure bommen.
Er liep ook een venter met de zondagskrant, de Cetum.
Als hij riep de Cetum riepen wij : steek ‘m in je zak en vergeetum.
Hij werd iedere keer weer kwaad terwijl wij toch nòg meer aandacht op hem vestigden.

Tja, we leerden al vroeg: ondank is ‘s werelds loon.

Ben Okker - 27 januari 2010


omhoog  STILSTAANKRIJGERTJE OM DE PISBAK

Toch nog maar even op straat blijven, er was zoveel te beleven in de Stadionbuurt.
Mijn broer en ik waren bekend als de Okkertjes, maar we waren niet uniek hoor. Je had de Snotjes (dat waren er drie) rooie Appie, rooie Cor, dikke Merel, Odol Paul (zijn nek en hoofd houding leken op het bekende Odolflesje) ga maar door. Het lijkt nu op penoze maar als er al kwaad bij zat dan was het kattenkwaad.

Op het Stadionplein waren de twee bekende grote kiosken, de Vami huisjes. Maar er waren ook twee hele grote urinoirs. Multibakken, ik denk wel 6 bij 6 meter, smalle ingang en hier en daar in de houten zijwand een laag gat, waarschijnlijk de luchtverversing. Gebouwd vermoed ik voor de Olympische Spelen. Het was een van de dingen die je niet thuis aan tafel vertelde natuurlijk maar daar speelden we “stilstaankrijgertje om de pisbak” Tja, we waren als jeugd niet veeleisend !
Voor het Stadion stond het beeld van “Jan-met-de-handjes” op een stenen sokkel, zo’n 60 cm breed schat ik nu. Daarop hadden we met krijt een horizontale streep getrokken op knie en op schouderhoogte schouderhoogte. Je kon dan honkballen zonder catcher. Buiten de streep was een wijdbal, er tussen slag. Aan één werper en een slagman had je genoeg om te trainen, was je met meer dan werd er al gauw een partijtje gespeeld. We hadden er zelfs vaak toeschouwers, ook “echte honkballers”. Ik herinner me o.m Wim Geestman, werper van Quick, misschien de eerste Nederlandse honkbalclub.
Als we uit school kwamen moesten we ons - terecht - eerst thuis melden. Dan lag er meestal een boodschappenbriefje klaar. Het was in de jaren dat mensen zich nog realiseerden wat geld inkoop kostte. Dus voor “twee biefstukjes van een ons” mochten we niet naar slager van de Werff of slager Broekhof, die beiden in onze straat zaten, maar moest ik b.v. naar Lotgering, op de Stadionweg bij de Sintelbaan. Verder stonden Tabak (groenteman) in de Amazonenstraat en de P.Gruyter (“Piet de dief”) in de Achillestraat vaak op het lijstje. Die laatste gaf namelijk op 10 gulden bons een gulden terug en zo spaarde moeder. Ik zie overigens die rode bonnetjes nog voor me.
Die winkels waren de moeite waard. Langs de toonbank meestal een rij koekblikken met glazen deksel. Dan kon je likkebaarden. Brusselse kermis, knappertjes, Maria, Lange Vingers, Café Noir, ga zo maar door. Achter de toonbank langs de muur veel open vakken met losse handel. Je werd uiteraard geholpen en de kruidenier woog dan alles af: half pondje suiker? Gewone, bruine of basterd suiker? Koffie in talrijke soorten. In open vakken bruine bonen, kapucijners, gedroogde appeltjes, gedroogde pruimen.
Dat brengt me tot slot op een mooie herinnering: Rooie Appie had twee witte muizen thuis in een doos. Waarschijnlijk op een zolderkamer want zijn moeder was de zaak al geruime tijd uit het oog verloren. Toen ze er weer zich op kreeg bleken het er minstens een dozijn te zijn en dat bood weer mooie perspectieven voor een verder groeiende populatie. “Die dingen de deur uit” moet ze gezegd hebben, en op Appies “hoe?” moet gevolgd zijn: ”kan me niet schelen als ze maar weg zijn”. Er werd buiten met de jongens vergaderd maar niemand kon er mee thuiskomen.
Maar jongens vinden oplossingen, altijd. Met z’n allen werd er na winkelsluiting geslopen naar de Vana, (afscheiding van Van Amerongen) de kruidenier van Tuyll van Serooskerkenweg / Jasonstraat en door de brievenbus werden voorzichtig één voor één de muizen door de brievenbus gegooid. Volgens de daders zijn ze in gesloten gelederen naar het vak met bonen zijn gelopen : ze waren in luilekkerland !

Ben Okker - 28 januari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  10 MEI 1940

Waardoor, kan ik me niet meer herinneren maar een feit is: we werden allemaal heel vroeg wakker. Lawaai op straat: iedereen was al op de been. Je hoorde radio’s met een ernstige mannenstem: “bericht luchtwachtdienst . . . . ” en uit het raam van ons slaapkamertje (achter in de woning Jasonstraat 16) zag je richting Schiphol rook opstijgen.

De moffen waren de grens over gestoken en meer nog: op verschillende plaatsen waren parachutisten gedropt uit die lompe Ju 52 toestellen. Ik was 13 jaar toen en me is bijgebleven dat ik de straat op ben gegaan maar toch vrij dicht van ons huis ben gebleven.
Oorlog: wat dat was wisten we een beetje van de foto’s van China, toen het in oorlog met de jappen was en vanuit Spanje: de burgeroorlog. Daar stonden vernielde steden op en puinhopen. Toen ik op het Stadionplein liep en naar de huizen om me heen keek dacht ik daar aan.
De sirenes gingen loeien bij luchtalarm, maar die werden waarschijnlijk bediend door een nerveus type: vaak zagen we niets en kwam er niets en kwam na korte tijd weer het signaal voor veilig: één lange gerekte giltoon. De eerste keer dat we ‘s nachts luchtalarm hadden nam mijn vader resoluut de leiding. “Allemaal de badkamer in”. Dat zou de maximale bescherming geven door de granieten vloeren boven ons. Een voordeel van de eerste verdieping !
Over het verloop van deze oorlog is op andere plaatsen en momenten zeer verantwoord en in chronologische volgorde geschreven. Ik schrijf verder uit mijn herinnering zonder de juiste volgorde der gebeurtenissen na te slaan. Wel herinner ik me dat na de capitulatie van ons land ik voor het eerst geconfronteerd werd met een bericht dat een Duits/Joodse familie op de Stadionweg zelfmoord had gepleegd. Alle gaskranen in de keuken waren open. Zij hadden al hun ervaring met de nazi’s !
Na de intocht van de moffen werd o.m. Spartaschool door ze in gebruik genomen en onze klas moest naar de Cliostraat. In mijn herinnering veranderde er aanvankelijk niet veel, buiten de aanwezigheid van de bezetter dan. De troepen marcheerden zingend door de straten: “und wir fahren gegen Engeland” in strikt marstempo. Wij jongens riepen er dan achteraan: ”plons, plons, plons” in hetzelfde ritme. Er kwam een totale verduistering, censuur (kranten) en steeds meer artikelen verdwenen uit de winkels.
De NSB-ers zagen hun koren bloeien en marcheerden in zwarte outfit en laarzen ook zingend (misschien een toontje lager) gelijk de grote broers. Zij vormden de WA (Weer Afdeling) en zongen; “De WA marcheert, voor Volk & Vaderland” Ja, je moet ergens voor marcheren.
De WA koos meermalen een route door de joodse buurt, sloeg er graag op los als men alleen al kritiek vermoedde en dar leidde tot de dood van één van de zwarthemden: Koot.
Hierover is voor belangstellenden veel documentatie op I-net te vinden, ook de oude politiearchieven en stadsarchief Amsterdam.
Ook de jeugd liet zich niet onbetuigd De NSB jongens en meisjes kwamen in de jeugdstorm en werden ervan overtuigd dat de toekomst aan hun was. Men sprak van de Nieuwe Orde. (Lege borde, zeiden wij andersdenkenden dan.)
Op het Roelof Hartplein was Huize Lydia en daarin werden moffenmeiden (onze aanduiding) ondergebracht, die voor de weermacht werkten. Ze schenen een uitgebreidere taak te hebben dan alleen kantoorwerk, want er raakten er nogal wat in verwachting. Daar werd voor gezorgd in de Boerhave Kliniek, die door de Amsterdammers al gauw Baarhoeve Kliniek werd gedoopt.
De avondklok kwam ook, iedereen moest om 8 uur binnen zijn.
Samenscholen was verboden. Ook begonnen de maatregelen tegen de Joden. Café’s, bioscopen enz. : verboden voor joden.
Op de tram: alleen staand op het voorbalkon. En men moest zich melden als men één of meer joodse grootouders had.
Nou, die had ik. Twee, die ik nooit bewust gekend heb omdat ze resp, in 1927 en 1928 waren overleden en ik december 1926 was geboren. Dat betekende tevens dat mijn vader onder de rassenwetten viel en aanvankelijk thuis kwam te zitten. Hij was vindingrijk en begon sigaretten te maken.
Tabak, clandestien gekocht uiteraard. Omdat hij 'every inch a gentleman' was ( ja, de appel valt .....) draaide en likte hij niet maar werkte hygiënisch. Hij kocht hulzen met mondstuk (i.p.v. vloeitjes) en had er een langwerpig metalen apparaatje bij dat je open kon klappen. Shag er in, als een injectienaald in de papierenhuls, terugtrekken maar met de duim de tabak tegenhouden en bingo, een sigaret. Even het pluimpje shag aan het eind keurig afknippen en dat weer gebruiken voor verdere productie. Het spul werd geleverd door Yohaï.
Lijkt me een joodse naam, nou dan waren de sigaretten misschien nog kosjer ook.

Ben Okker - 28 januari 2010
digiben (ad) planet.nl  


omhoog  MIDDELBARE SCHOOL

Hoe ging het in die periode op de 4e 3 & 2e OHS? (=Openbare Handelsschool, red.) U weet wel de twee middelbare scholen in de P.L.Takstraat. Z’n gangetje zeggen we dan. Beiden zaten samen in één gebouw dus hadden variabele tijden. Af en toe begon je om 8 uur ‘s morgens en op andere dagen later en eindigde je tegen 6 uur. Aan het hoofd stond dr. D.M.E. Habbema, zijn vakgebied was Engels maar hij gaf niet regelmatig les.

Dr DME had de gewoonte te snuiven en daarna een geluid te maken dat klonk als “gom”.
Was er een leraar niet, dan viel hij wel in en probeerde ons duidelijk te maken, hoe weinig we eigenlijk wel wisten. Snif-gom. We hadden figuren in de klas die uitstekend hun lachen konden inhouden en hem duidelijk hoorbaar na sniften en gomden. Dan had ik het heel moeilijk.
Verder kenden we “Jopie” Bolen, Nederlands, mej. dr Dalhuisen wiskunde (de dakluis) Sjappie (z’n naam ben ik kwijt) voor Engels en natuurkunde van dhr Stracke. Die had (toen al, mind you) een klein verticaal snorretje onder de onderlip, vandaar de bijnaam “de slurf”. Rooswinkel (voor gym) was kennelijk in de tropen geweest. Als we op één fluitsignaal moesten rennen, op twee moesten springen en op drie moesten bukken (snel achter elkaar) en het liep uiteraard mis dan zei hij subtiel ”inlanders kunnen tenminste nog tot 3 tellen, satoe, doea en tiga. Alles wat meer is heet banjak, veel. Jullie zijn stommer dan inlanders”. Waarvan akte.

Op een dag stonden er toen de school uitging een aantal jeugdstormers buiten met hun lijfblad ‘de Stormmeeuw’ of zoiets. Ik weet het niet zeker meer, maar het was wel een niet zindelijke vogel. Wij vertikten om het blad aan te nemen, er werden opmerkingen gemaakt over en weer en de heren waren in de minderheid toen het knokken dreigde te worden. Ze deden hun naam eer aan, ze stormden, weg, dit maal. Een paar dagen later hadden jongens die bij het raam zaten het al gezien: er stonden dit keer een heleboel jeugdstormers buiten. Het ging van mond tot mond en we waren er klaar voor. Maar dat feest ging niet door. Dr. Habbema deed de rond en deelde ons mede: “jullie (snif/gom) mogen in kleine groepjes naar buiten. Eerst verzamelen in de hal. Tja, je kunt niet altijd winnen maar ditmaal was het besluit niet onverstandig.
Maar we hadden geluk, geen van de leraren was “fout”,
Even voor nieuwkomers:” pro Duits was fout”.

De mof deed ook aan geschiedvervalsing. Al onze geschiedenisboeken (òns eigendom, want je moest ze kopen, nieuw of gebruikt op de boekenbeurs) werden ingenomen en kwamen gecensureerd terug. De Duitse rol in de geschiedenis werd herschreven. Het aantal Franse en Engelse lessen werd teruggebracht, daarvoor kwam Duits in de plaats. Op een dag moesten we allemaal onze agenda op de bank (ja, we hadden geen tafels maar solide banken, geen DSB) . In de Tjeenk Willink agenda stond voorin geen bloot mokkel maar een portret van H.M. Koningin Wilhelmina . Dat werd er uit gescheurd.
Toen de eerste anti Joodse maatregelen kwamen moesten al snel de joodse leerlingen en leraren van school af. Dat betekende voor onze klas dat we o.m. Boebie Moscou, André Herzberger, Robbie Mansfeld, Stephan Koester, Ralf Blumenthal en Willy Loewenthal kwijt raakten en ik mijn honkbalmaatje Sieg Parsser uit de parallelklas. Ze gingen naar de joodse HBS op de Mauritskade. Hoe het precies zat weet ik niet meer, maar later was ook de tram en (denk ik) de fiets verboden voor sterdragenden, want je zag veel “grote” jongens en meisjes op de autopet naar school gaan.

Waar de kennis vandaan kwam, Joost mag het weten, maar de huisvrouwen bleken onder de steeds verslechterende omstandigheden multifunctioneel.
Toen er nog eieren te koop waren werden die zoveel mogelijk ingelegd in (meen ik) waterglas. Ze zaten bij ons thuis in een emmer met die geleiachtige substantie en bleven inderdaad héél lang goed. Er kwam ook een grote inmaakpot thuis: witte kool werd gesneden, telkens een laag kool en dan een laag zout in de pot. Als de pot vol was kwam er een plankje bovenop en een zware steen, een “kinderhoofdje.” En ra ra, wat maakte je dan met die witte kool ?: In één keer goed: zuurkool.
Die steen “sprokkelden” we ergens op straat, want stelen mochten we niet van onze ouders.
Was er nog sprake van humor in die jaren ? Reken maar van yes ! Ook later, toen het pas echt slecht werd !
Om U te overtuigen een paar voorbeelden:
Een van de toppers uit Duitsland naast Hitler, Goering en Goebbels was Rudolph Hess. Die vluchtte op een gegeven moment met een vliegtuigje naar Engeland. Waar hij overigens wel werd opgesloten.
Wat werd verteld: “ Hess had zijn collega’s een telegram gestuurd:
Plenty to eat, plenty to smoke,
Doe net zo mesjokke als ik
Kom ook.

De in ons land benoemde Rijkscommissaris Seyss Inquart (een Oostenrijker) liep mank. Dit was gauw verklaard.
Zes-en-een-kwart (zijn nickname) had geen kruis in zijn broek maar een hakenkruis. Nou moest hij telkens over dat haakje heenstappen !

Ben Okker - 29 januari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  HET DAGELIJKS LEVEN IN DE JAREN DERTIG

Even het verhaal rond de bezetting onderbreken om nog wat meer te vertellen over het dagelijks leven einde van de jaren 30.

Het was druk aan de deur. De melkboer kwam langs, meest met een soort bakfiets met daarop twee grote melkbussen en in het midden een kastje voor kleinere zaken, pakje boter, eieren en flesjes melk, yoghurt en karnemelk. De meeste huisvrouwen kochten de melk los, per liter of halve liter want dat was goedkoper dan per fles. Ondanks het feit dat je statiegeld terugkreeg. De melkboer liep overal de trappen naar één, twee en driehoog om soms de mededeling te krijgen: ”nee melkboer, vandaag niet”. Hij had dan een een metalen melkbus bij zich, inhoud 10 liter schat ik nu, plus zijn metalen ‘maatbeker’ waar een halve liter in ging. De huisvrouw lette wel op dat hij die goed vol had en recht hield, je moest niets tekort komen. De rauwe melk moest gekookt worden - dan kwam er een vel op waar je bijna op kon lopen, anders was het - zei men - ongezond.

Met een mooie bruine handkar met een grote deksel kwam de bakker. Halve, hele bruine broden en broodjes in soorten: kadetjes, puntjes, luxe broodjes enz. Tegen de hongerwinter liepen er nog wat bakkers met een politieagent naast hun kar.
De bode kwam ook aan de deur. Je verzekerde je voor de onverhoopt noodzakelijke uitgaven: het begrafenisfonds (ook dooiefonds) ziekenfonds, brand & inbraak en bij mijn grootmoeder werd ook de premie voor de ANDB opgehaald, de vakbond voor diamantslijpers. Allemaal weekpremie’s. En (hier spreken kwade tongen) men hield zich wel eens een keer ‘niet thuis’ als het slecht uitkwam.
Er was ook de groenteboer (het waren allemaal boeren valt mij nu op), die had bij ons paard en wagen. Enorme Belgische trekpaarden met een achterwerk als een wereldbol stonden er voor de vuilniswagen.

Dat brengt me toch weer op een staaltje van “humor in slechte tijden”. Heel lang liepen nog paarden van deze afmeting voor de wagens van de brouwerijen. Toen voedsel schaars werd stond eens een iel mager mannetje met ingevallen koppie in extase naar die gigantische brokken vlees te kijken. De voerman kwam, sloeg het knol met platte hand op de bil en vroeg: ”zou je hier niet een stukje uit lusten?”. Het mannetje knikte waarop de oprechte Amsterdammer zei:” dan moet je wachten tot hij gaar schijten......”

Verder maar weer. Bij ons kwam ook de kippenboer, een man van buiten, die niet alleen kippen verkocht maar ook hele verse eitjes meenam.
Die bij ons werkte op bestelling. Mijn moeder gaf op: volgende week een soepkip. Dat was een kip op jaren die eigenlijk als eierfabrikant z’n geld al had opgebracht.
Maar gekookt in de soep was er nog wel enige souplesse in te brengen. Nu mag ik het wel vertellen, denk ik, maar die kip werd bij ons niet alleen voor de soep gebruikt: de volgende dag aten we het inmiddels zacht gekookte kippenvlees bij het eten.
Vrouwen moesten vindingrijk zijn. Dat gebeurde met soepvlees ook: dag één een lekker soepje trekken, dag twee werden er echt overheerlijke kroketjes gemaakt met het inmiddels zachte vlees. Voor al deze bereidingen stond in de keuken een één pits, tweepits of zelfs driepits oliestel te branden. Maar met enig onderscheidingsvermogen kon je toch ruiken wat er gegeten werd. Op zo’n pit stond soms wel urenlang de kip te “trekken” en dat heette in het jiddisch een sjaletpot. Mijn evangelisch Lutherse moeder die vroeger kennelijk van de vele jolige broers van mijn joodse vader vader taalles had gehad noemde mijn vader als hij ‘s morgens niet opschoot met toilet maken in de badkamer (er waren 4 wachtenden nà hem) dan een sjaletpot.

Ook de schillenboer kwam een paar keer in de week. De aardappelschillen, oud brood en ander overgebleven eten nam hij mee. Meestal een keuterboertje die voor zijn varkentjes of wat voor vee dan ook gratis voedsel had. Soms werd met het legen van het schillenbakje in de jutezak van die man het aardappelschilmesje mee gegooid, maar je kon de schillenboer altijd om een mesje vroegen.
We hadden een vieze schillenman met een stinkende kar. Als je de boel niet schoonmaakt en altijd etensresten vervoert tja en dat in een tijd zonder geurvreters...... Hij liep mank, stonk zelf ook maar floot altijs vrolijk tussen de resterende tanden. “Sjieleman” was zijn herkenningsmelodie als de deur openging. Hij sloeg zijn paardje en had een zweep waar alleen de stok nog van over was. Dat hebben wij toen geregeld.: de zweep gepikt toen hij ergens in een trapportaal stond, gebroken en weggegooid.
We hadden ook goede trekjes.

Tot zover de ambulante handel. Even naar de werkelijkheid van dat moment.
Op de hoek van de Jasonstraat/Stadionweg bij het eindpunt van lijn 24 was een bloemenstalletje van Abraham van Emden. Zelf woonde hij Jasonstraat nr. 10 huis.
Ze hadden vier kinderen waarvan ik me de tweeling Loekie en Jenny als generatiegenootjes (zij waren van 1928) het beste herinner. Oppassende zuinige mensen en vader had het net in die tijd voor elkaar: hij verruilde zijn stalletje in de buitenlucht voor een winkel: Jasonstraat hoek Amazonenstraat tegenover bakker Broersma. Dit heeft niet lang mogen duren....... In juli 1943 beëindigden de hunnen hun leven in Sobibor.

Deze digitale gedenksteen plaats ik ter nagedachtenis aan het gezin Abraham van Emden, gewoond hebbende Jasonstraat 10 huis te Amsterdam

Abraham van Emden »
Amsterdam, 20 januari 1888
Sobibor, 2 juli 1943
Gezinshoofd
Heintje van Emden-Vuijsje »
Amsterdam, 29 september 1889
Sobibor, 2 juli 1943
Echtgenote
Louis van Emden »
Amsterdam, 26 juni 1928 Sobibor, 2 juli 1943
Zoon
Nico van Emden »
Amsterdam, 19 mei 1925
Sobibor, 16 juli 1943
Zoon
Jenny van Emden »
Amsterdam, 26 juni 1928
Sobibor, 2 juli 1943
Dochter
Joost van Emden »
Amsterdam, 10 mei 1914
Auschwitz, 26 april 1944
Zoon

Ben Okker -  1 februari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  WANDBORDJE

Het was, herinner ik mij, een geschenkje van iemand die het goed met ons meende. Zo tegen het midden van 1942 toen de gevolgen van de bezetting meer en meer merkbaar werden, vooral in de grote steden in het westen van het land. Toen, bovendien, mijn vader een ster moest dragen niet meer mocht werken maar wel voor het uit 5 personen bestaande gezin moest zien te zorgen.

Het was een houten plankje waarin de tekst gebrand stond: “ook dit gaat voorbij”.
Mijn moeder hing het op, mijn vader had niets met gereedschap. Dat was overigens dus ook nooit in huis maar mijn moeder gebruikte theelepeltjes als schroevendraaiers (voor de stekker van de stofzuiger bijvoorbeeld) en schoenen als hamer. Met een platte hak en een spijker hing ze toch vrij zware schilderijen op.
Het houten plankje aan de muur hangen kostte haar totaal geen moeite. Als je binnenkwam viel direct het oog er op: “ook dit gaat voorbij”.
We hadden toen nog drie lange jaren te gaan. Alles had toen een naam. Het huwelijk van mijn ouders was bijvoorbeeld een “Mischehe”. Wisten  die moffen veel wat mies was! Wij wel! Wat we ook wisten is dat dit voorbij zou gaan, daaraan herinnerde ons het bordje.

Wij thuis verdeelden ons over de voedsel-rijen: de visrij op het Stadionplein, in de rij bij de groenteman Tabak in de Amazonenstraat en later zelfs bij dat karretje van de man die klop-op en water verwerkte tot een soort slagcrème. Voor de nodige druk om te kunnen spuiten was een fietspomp aan het apparaat verbonden. Het wagentje werd overigens “de gouden koets” genoemd wegens zijn enorme omzet.

Ik dook onder in een jachthaven in Aalsmeer en daarna kwamen de hongertochten naar de kop van Noord-Holland. Wat we thuis hadden verdween successievelijk, om geruild te worden voor b.v. tarwe, waar we de koffiemolen total loss op draaiden. Van de gemalen tarwe maakten we pap - met water - en “platters”. Dat waren ballen meel met water die we platdrukten en bakten op de plaat van het noodkacheltje.

De woning werd steeds leger, alles van waarde werd geruild maar het bordje bleef hangen. Ook dit gaat voorbij, daaraan mocht niet getornd worden.
We moesten er op uit op hout te stelen voor verwarming en brandstof in het noodkacheltje. Bomen stonden er al niet meer in de Stadionbuurt in Amsterdam maar onder de rails van het treintje naar Aalsmeer lagen nog wel bielzen! Het kostte mij uren om er een los te krijgen, toen kwam een “stille” met zijn hond en liet me de biels op zijn fiets leggen.
Daarna mocht ik vrij gaan: hij had thuis weer hout!
Alles wat branden kon in huis was al verstookt. Niets was makkelijker geweest dan “ook dit gaat voorbij” even van de verder akelig kale muur te halen en voor het kacheltje te gebruiken! Geen denken aan! Dat bordje beloofde ons immers betere tijden.

Op Dolle Dinsdag vluchtte mijn vader uit een werkkamp in Grote Keten, kreeg een vals pb (dat was de naam voor het persoonsbewijs) en dook onder.


Het valse persoonsbewijs van mijn vader Ben Okker, die hier Bernard Overduin heet

De ergste winter moest nog komen. De hongerwinter van 1944. We kwamen er door: mijn vader, mijn moeder, de drie zoons en het bordje thuis in de bijna lege woning.

In mei 1945 kwam de bevrijding. Groot feest!

Wie het deed weet ik niet meer, maar een van mijn ouders zei: “zo, nu kan dat bordje weg!” We hadden toen onze vrijheid terug en meer kon je niet wensen. Zoiets mocht nooit voorbij!

Op 5 mei is dat 65 jaar geleden. Voorbij maar - zoals U ziet - toch niet vergeten.

Ben Okker -  1 februari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  HET MASKER AF

Binnen het jaar toonden de moffen hun ware gezicht. In februari 1941 vond er een razzia plaats waarbij een paar honderd joodse jongens werden opgepakt en via kamp Schoorl uiteindelijk naar Mauthausen werden getransporteerd.

Hierbij was mijn neef George Okker. Nog voor het einde van het jaar leefde er niet een meer. George was 19 jaren jong !
Navolgend mijn toevoeging aan zijn vermelding op het
Joods Monument www.joodsmonument.nl/person/304205 

George Okker ging naar de Ulo, waar hij Frans en Engels leerde. George werd kantoorbediende en was lid van een banjoclub. Hij werd in februari 1941 gearresteerd. Hij behoorde tot de groep joodse mannen die als represaillemaatregel voor ongeregeldheden in Amsterdam werd opgepakt. Op het moment van zijn arrestatie stond George Okker op het punt om te gaan vissen. Hij had geen idee waarom hij mee moest. Men vroeg zich af of hij opgepakt werd omdat Nederlands-Indi�, waar hij geboren was, ook in oorlog was. George Okker werd naar kamp Schoorl gebracht en vervolgens naar Buchenwald en Mauthausen.
Van George werden twee brieven ontvangen. E�n van 1 augustus 1941 waarin hij onder meer schreef: 'ich denke oft an Haus und an Homoet'. Homoet was de bakker, in de Tweede Jansteenstraat 64-66.
De tweede brief was van 31 augustus 1941. Het kleine briefformulier was toen niet half volgeschreven. Daarna kreeg de familie te horen via de huisarts, door een van de buren ingeschakeld, dat George overleden was.

Zelf heb ik via enig inzicht gekregen in zijn dossier (dat sehr pünktlich werd bijgehouden). Hierin stond dat:
Hftl. 1266, Hftl.Art.: Jude 12.09.1941
Stunde 14.00, overleden was
Ursache: septic Angina.

Om enig inzicht te krijgen in het veroorzaakte leed nodig ik u uit om ook eens kennis te nemen van het wee van de verdere drie leden van deze familie:
Klik hiervoor op de namen van deze digitale gedenksteen.

Arnold Okker »
Amsterdam, 25 mei 1883
Amsterdam, 22 januari 1943
Gezinshoofd

Annette Okker-Okker »
Amsterdam, 23 augustus 1892
Sobibor, 23 juli 1943
Echtgenote

George Okker »
Samarinda, 14 november 1921
Mauthausen, 12 september 1941
Zoon
Josephine Okker »
Balikpapan, 24 februari 1919
Auschwitz, 3 september 1943
Dochter
Simon Okker »
Amsterdam, 31 mei 1890
Sobibor, 20 maart 1943
Gezinshoofd
Geertruida Okker-de Leeuw »
Rotterdam, 20 februari 1893
Sobibor, 20 maart 1943
Echtgenote
Maurits en Berendina Okker
18 maart 1944,
Auschwitz
Leman Okker
8 okt. 1942,
Auschwitz
Max en Schoontje Okker
7 dec 1942,
Auschwitz
 

Mijn ook Simon en tante Truus (Geertruida de Leeuw) woonden in de Rijnstraat 56. Het echtpaar was kinderloos. Oom Simon was makelaar roerende goederen en veilde vaak kostbare inboedels. Tante en oom hadden een kostbare inboedel (voor die tijd) mooie meubelen en perzen op de vloer. Bovendien hadden ze heel aparte snuisterijen, dingen die je normaliter weinig zag.
Wat mij als kind vooral is bijgebleven was zijn toilet-rol-houder. Dat was een speeldoos en als je er een velletje aftrok pingelde er een vrolijk muziekje. Onnodig te vertellen dat na mijn bezoek aan oom en tante en meer nog aan hun toilet er geen papiertje meer op de rol zat. Tante Truus en oom Simon werden omgebracht in Sobibor op 20 maart 1943.
Recent vond ik op Google een vermelding van oom Simon: Ik neem aan zijn laatste optreden als makelaar.

Ben Okker -  2 februari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog   SCHAARS

Omdat de bezetting al vele malen historisch en chronologisch verantwoord is beschreven zal ik mij beperken tot wat herinneringen uit onzer Stadionbuurt die mij nu terugdenkend nog te binnen schieten.

De Winterhulp (Winterhilfe). Zo’n Duits verzinsel waar bij geld ingezameld werd voor door de bezetter geselecteerde doelen “die het nodig hadden”. Dat ging (heel slim) door een serie relatief dure postzegels (verzamelaars van “Nederland en Koloniën” moesten die wel kopen om compleet te blijven) en ook opdringerige collectes. Al gauw deed de slogan de ronde: “geen knoop van mijn gulp, voor de winterhulp”.
Mazzel dat er nog geen ritsen waren op die plaats.

In het naamgeven was men erg knap. De zaklantaarn zonder batterij van Philips werd aangedreven door een pompende handbeweging, dan werd er stroom opgewekt zoals bij een fietsdynamo. Je kneep er als het ware in dus: knijpkat. Je kneep de kat in het donker.
Sigaretten, roken, daar kon je kennelijk niet buiten, vooral toen. Er werd eten voor sigaretten geruild. Rookte er iemand een goeie sigaret en gooide hij een peuk weg van meer dan één cm: meepakken, openmaken en van drie van die peuken was wel 1 sigaret te draaien. Dat gebeurde ook wel door peuken van straat te rapen. Dat heette dus; bukshag.

Schoenen, leer, niet meer te krijgen op het laatst. In het begin was er nog de “schoenenbon” waarop je tegen betaling uiteraard een paar schoenen kon kopen. Om het schoeisel te sparen werd er zoolbeslag gebruikt: dat konden platte stukken netaal zijn die bij de rand van de hak en de neus van de zool (de kwetsbare punten) er op geslagen werden. Maar er waren ook een soort spijkers met een dikke ronde kop die in de zool en hak geslagen werden, zodat je in wezen op die metalen koppen liep. De naam: moffenkoppen.

Alle schaarse artikelen (dus bijna alles) werden vervangen door surrogaten, Thee zetten ? Daarvoor hadden we een tabletje, dat - hoe geniaal - Santé heette. Wij wisten: santé n’est pas sans t, mais maladie est sans t .
Surrogaat sigaretten heetten ‘Blazertjes’. Daarvan werd verteld dat ze best gezond waren “als je maar blijft blazen’.

Maar de laatste winter, die van ‘44, toen was de chaos compleet. Er stierven mensen langs de weg (op hongertocht) meer dan er begraven konden worden en er lagen overledenen
o.m. in de Nieuwe Kerk. Houten kisten waren er niet en àls je er al één kon krijgen dan bestond die uit een ruw houten bodem en deksel met kartonnen zijkanten. Er werd verteld dat bij een begrafenis in zo’n “kist” op de trap de bodem er uit was gevallen. Als je dan verschrikt reageerde met: “ en die dode dus ook?” dan luidde het antwoord: “nee, die kon zich gelukkig nog net aan de kanten vasthouden....”.

De riolen werkten niet goed meer en vanuit ons raam keken we de Amazonenstraat in waar vanuit de putten de viezigheid over de straat blubberde. Buurmeisje Els v/d S
sprak over; “wij wonen in de rue de la Poep”. Wijzelf zeiden het het anders, in het Amsterdams.

Nog een verhaaltje uit die tijd: een man had de moed opgegeven en wilde een einde aan zijn leven maken. Hij ging voor het gas liggen. Ging mooi niet door, er was geen gasdruk.
Ophangen moest uitkomst brengen. Maar het koord brak af, er was alleen papiertouw. Hij ging op de rails liggen: er reden geen treinen meer. Hij zag het als een vingerwijzing: ik moet door. Hij leefde verder van de rantsoenen en gaarkeuken en was binnen enkele dagen .... dood.
Ook uit de kraan kwam niet altijd water, geen druk en als er dan wat uitkwam was het vaak roestkleurig.
Ook daar was wat op gevonden. Chloor in poedervorm dat werkte zuiverend. En omdat dat natuurlijk niet te drinken was moest de chloorsmaak er af met Noritpoeder.
Buurtboef rode Appie vond na de bevrijding een gigantisch pak Noritpoeder nog thuis en heeft dat van het dak naar beneden gegooid. Gevolg: één grote zwarte explosie.

Ach over die periode zou ik lang kunnen doorgaan: ik maakte 6 “hongertochten” naar de kop van Noord-Holland, ben met mijn broer gearresteerd voor houtdiefstal met een vals persoonsbewijs op zak. Dat heeft mijn broer (die wegens jeugdige leeftijd vrijgelaten werd) er uit gesmokkeld, mijn tijdelijk onderduiken in Aalsmeer (Jachthaven De Nieuwe Meer) maar dat heeft meer met ons ter maken dan met de Stadionbuurt. Even time-out dus maar en dan verder over de tijd er na.

Ben Okker -  3 februari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  SLUITSTUK

Voor ons boven de grote rivieren kwam de bevrijding laat, voor sommigen te laat. Voor de gelukkigen was het een onvergetelijke periode. Er werd voedsel verstrekt, meat & vegatables, pork etc., ook lifebuoy-zeep. De blikken Canadese biskwies, waarvan we er teveel van aten en als je dan dronk zwollen ze op in je lijf en kreeg je kramp. We maakten kennis met eierpoeder en krabbelden heel langzaam terug.

Zelf meldde ik mij voor de luchtmacht, Japan was immers nog in oorlog en in de kampen in Indië zaten nog veel landgenoten. De luchtmacht werd verbindingstroepen en na mijn opleiding vertrok ik via 6 weken quarantaine in de Waalsdorpervlakte met de Johan van Oldenbarnevelt naar Engeland en vandaar later met de Kota Inten naar Indië. Tijdens mijn twee jarig verblijf in de tropen trof ik ook oude bekenden uit de Stadionbuurt.
Bij de moeder van Rooie Appie zat een onderduiker Dick genaamd. Hij bleek (reserve) officier te zijn Hoog op de Poentjakpas (de gevaarlijke weg toen van Batavia naar Bandoeng) zat ter beveiliging van konvooien een militair onderdeel. Tijdens een rustpauze gedurende een rit over die route zag ik daar een bekende: Dick, nu majoor Dick.
Ik heb me keurig gemeld: korporaal Okker uit de Jasonstraat.
Ik trof nog een buurtgenoot daar: Kees Henni. In Batavia liep ik eens Japie Schram tegen het lijf die (meen ik) op de Olympiakade woonde en in de buurt met de bevrijdingsfeesten aan zijn bas stond te “plukken”.
Als Sjakie Schram werd hij met Glaasje op . . . . wereldberoemd in ons land. In Indië zat hij bij de LSK, de luchtstrijdkrachten. Hij wel.

Nog een wil er er noemen: Wim Nannes van de Olympiaweg. Vlak voor de eerste politionele actie waren veel troepen in Bandoeng geconcentreerd. Ik zat op een open jeep in de spits met mijn zender/ontvanger (19-Set) en een vrij hoge antenne voor het onderhouden van de verbinding. Tamelijk kwetsbaar dus. We passeerden weapon-carriers, een soort onderste helft van een tank, van boven open. Daar zagen Wim Nannes en ik elkaar, waarbij hij me bemoedigend toeriep: ”ik zit tenminste tot mijn schouders het staal”
Wim trof ik pas weer in de loop van 1949, ja, op de Olympiaweg.
Hij haalde een beduimeld lucifersdoosje uit zijn zak en liet me de inhoud zien: wat rommelige stukjes lood. “Allemaal uit mijn schouder gehaald na een paar operaties “. Tja, soms is tot je schouders in het staal nog niet voldoende.
De Jasonstraat kwam één keer voor mij in actie. Toen ik thuis kwam uit de tropen hingen er minstens een half dozijn vlaggen. Het was eind 1948, het normale leven zou eindelijk beginnen.
Maar ze hadden ons vanaf 1940 aardig beziggehouden.

Ben Okker -  3 februari 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  LOPEND TERUG  

Eens kijken of het nog lukt. Visueel onze buurt doorlopen in de periode vanaf 1938 en volgende jaren. Toen, in ‘38 was ik 12 jaar, oud genoeg om het redelijk betrouwbaar na te vertellen en nu dus oud genoeg om dat niet te lang uit te stellen.

Ik vertelde het eerder: we woonden in de Jasonstraat op nr. 16 1 hoog. Tegenover de Amazonenstraat met op de hoek bakker Broersma. Daar haalden we ons brood, maar daar brachten we ook het bakblik met daarin de boterkoek gemberkoek in wording. Voor 10 cent ging die de oven in en werd keurig afgebakken. Zelf hadden we geen oven.
Ik herinner me een 3 pits gasstel, eigenlijk 2 1/2, want het middelste pitje was kleiner. Ja verder natuurlijk ook een 2-pits oliestel. Als daarop soep stond te trekken rook je die niet, wèl de olielucht.
Aan de keukenmuur zat verder qua outfit een koffiemolen-met-slinger die we gedurende de laatste oorlogsjaren naar de eeuwige jachtvelden draaiden door er tarwe en rogge in te malen en daar was de molen (van Ka-pé?) te fijn besnaard voor.
Maar laten we die olie lucht maar even ontvluchten, we zouden toch eerst de buurt in gaan.
Buiten zien we voorin rechts in de Amazonenstraat net een kar afladen. Dat is bij Tabak, de groentenman. Daar heb ik in de oorlog al vroeg in de rij gestaan voor mijn moeder, die dan zelf ergens anders in de rij stond. Het was een grote loterij. Je wist nooit waarmee Tabak zou terugkomen van de markt, maar niet geschoten is altijd mis.
O, van die rij moet ik nog een herinnering kwijt. In die tijd wisten we precies wie er “fout” waren in de buurt en geloof het of niet: ik kan ze nog zo opnoemen en het huis aanwijzen.
Goed, fout was ene mijnheer A de C., die ook in de Jasonstraat woonde. Een huiseigenaar. Hij stond ook in de groentenrij en natuurlijk zullen wij jongetjes van toen misschien 15/16 jaar hem wat geïrriteerd hebben. Maar plotseling, zo uit het niets, kreeg ik een klinkende klap in mijn gezicht. Normaliter zouden mensen gereageerd hebben maar ja, hij was fout en dus gevaarlijk en mijn vader was sterdrager dus extra kwetsbaar.
Stilte dus alom. Misschien een jaar later, wat dichter bij de hongerwinter. Een rij bij Tabak zoals gebruikelijk, ook A de C die, hij was al ouder, op wat kistjes zat. Tot Tabak naar buiten stoof en zei: ”nu heb ik je”. De foute slagman bleek wat aardappelen in zijn zak te hebben gestopt die hij uit de kist waarop hij z.g. uitrustte wist te halen. “Ik verdacht hem al een tijdje” zei Tabak, die ondanks smeekbeden weigerde aangifte te doen. Wel verstandig denk ik.
Na de oorlog emigreerden zowel bakker Broersma en de familie Tabak.

Maar laten we even naar de hoek lopen van de Stadionweg. Aan de rechterkant van de Jasonstraat zat daar slager van de Werf. Die ouwe toen nog. Later na de oorlog nam zijn zoon Frans het over. Op de linkerhoek zat A.P van der Heyden. Een kleermaker die ook in confectie deed. Niet slecht trouwens. De zaak groeide later, zoon Hans kwam er in, er kwam een prachtige zaak in winkelcentrum Amstelveen waarin inmiddels de kleinzoon van de kleermaker zit.
Daar voor was het beginpunt van lijn 24. Op het strookje waar Stadionweg en Olympiaweg elkaar raakten pasten nog twee winkels en een etalage van een derde met de ingang op de Stadionweg.
De eerste winkel was Danko, een soort drogist waar je ook petroleum kon kopen per liter. Voor het oliestel en ook voor de oliekachel. Als ik twee liter moest halen in de oliekan pompte men eerst een tweeliter glas vol en liet dat dan leeglopen via een trechter in mijn oliekan. Verder moest ik er wel groene zeep (net de gel van nu, maar dan om te ontvetten i.p.v. invetten)  vlokkenzeep halen maar je kon er ook voor 1 cent salmiakdrop halen. Dat deden ze in een vierkant papiertje. Naast Danko was een Portugeesjoods mannetje (da Silva Solis is mij bijgebleven) die fruit verkocht maar ook haring, bosjes sprot en uitgesneden bokking. Het Fruithuis heette de zaak geloof ik.
De etalage daarnaast was van Willems, die om de hoek een rijwielstalling had maar ook fietsen verkocht. Op de Stadionweg had Willems (een oud wielrenner) een soort oppompautomaat aan de gevel. 1 cent in de gleuf, dan gauw de slang op je ventiel houden en bingo: harde band. Het geheel was niet zonder risico. Ik denk dat er genoeg lucht uit kwam om een lege band geheel op te pompen. Ging het alleen om bijpompen dan was het oppassen geblazen. Bij een van de jongens ging de band met een harde knal naar de galemiezen. Om het oude jargon maar eens te gebruiken.

Tja, van hieruit kun het Stadion goed zien en de bijvelden. Voerbal betekende voor ons Blauwwit. “Heertje” Ferwerda, de keeper die, zoals later Frans de Munck als een manne-mannequin in het doel stond: Cootje Bergman.

Oost had z’n Ajax, west DWS en wij Blauwwit. Plus natuurlijk wielrennen, er waren ook avondwedstrijden, we zagen Arie van Vliet, Jan Derksen, maar ook b.v. van de Vijver. Na afloop zochten we er ook wikkels van chocoladerepen.. Daar zat een bon op en voor weet-ik-hoeveel van die bonnen kreeg je geschenken. Ik herinner me dat ik vaak gezocht heb maar herinner me niet één geschenk. Nee, dan Havé repen, daar zat een voetbalplaatje in, maar die waren minder lekker en wel duurder.

Zullen we even stoppen en later verder gaan? Ja, dat dacht ik wel, maar ja, dat is de latere generatie............

Ben Okker -  3 mei 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  WIE SCHRIJFT, DIE BLIJFT (1) 

Hebt U ook de Nieuwsbrief van het Stadsarchief van Amsterdam?
Dat kan ik U warm aanbevelen: fotomateriaal en documentatie.
Toegang krijgen tot oude archieven van b.v. de Bijenkorf.
Recent ook tot de Index op de meldingsrapporten van de Amsterdamse Politie in de jaren 1940-1945.

Die kans kon ik niet voorbij laten gaan. Heeft niet elke familie zwarte schapen?
Dus was mijn logische gedachte: de naam Okker naslaan en eens kijken wie er niet deugde.
Zo gezegd,zo gedaan. Tot mijn niet geringe verrassing vond ik buiten de naam van mijn neef George (zie mijn bijdrage 179 “Het Masker af") die februari 1941 door Amsterdamse rechercheurs werd opgehaald en via de Euterpestraat uiteindelijk in Mauthausen terecht kwam waar hij 12 september 1941 stierf, ook mijn eigen naam. Het archief is (nog) niet openbaar dus weet ik niet zeker waaraan ik die eervolle vermelding te danken. heb, maar ik heb wel zo’n donkerbruin vermoeden....
Het was in de hongerwinter en ijzig koud. Mijn joodse vader was “te werk gesteld” in het Zandt en Groote Keeten aan de kust in Noord-Holland met vele “gemengd gehuwden”. Mijn moeder had de zorg voor drie zoons alleen.
Zelf werd ik die winter 18 jaar de broers waren resp., 3 en 9 jaar jonger. Aanvankelijk gebruikte ik het persoonsbewijs van mijn broer Fred, waardoor ik 15 jaar werd en bij controle veilig was. Via via werd mijn persoonsbewijs vervalst (1926 was absoluut onzichtbaar veranderd in 1929) zodat mijn broer zijn eigen persoonsbewijs terug kon krijgen.
Na een hongertocht in de kop van Noord-Holland was ik met wat tarwe thuis gekomen maar omdat er geen hout voor het noodkacheltje was hadden we die ochtend niets te eten. Fred en ik besloten dat probleem op te lossen en vertrokken - het was ‘s morgens heel vroeg - na mijn moeder beloofd te hebben “te sprokkelen” Fred nam de bijl mee en ik de zaag, soms zit sprokkelhout nl.. vast, dat wisten we uit ervaring.

We liepen van de Jasonstraat via het Stadionplein over de Amstelveenseweg richting Zuidelijke Wandelweg. Er was niets te vinden. Toen zijn we de Wandelweg opgegaan en kregen aan onze linkerhand het oude AFC-terrein.. Over de bevroren sloot gingen we daarop en ergens stond daar nog een huisje waarin nog een deur zat (mijn lezing). Nu is een deur van hout en dus goed bruikbaar.

Mijn broer , die verder het verhaal geheel onderschrijft, meent zich te herinneren dat we niet de deur hebben gesloopt en meegenomen, maar de leuning van het bruggetje over de bevroren sloot. Hoe dan ook: tevreden met onze vangst en het corpus delicti tussen ons in sloegen we dezelfde weg weer in naar huis.
Tot we vanuit de richting Amstelveenseweg 2 politieagentenzagen aankomen.
Ik meen “rechtsomkeert mars” gezegd te hebben en gebroederlijk draaiden we en liepen nu in iets versneld tempo de andere kant op. Helaas, ook daar kwamen 2 agenten vandaan. Wij smeten de deur/brugleuning richting sloot en gingen quasi van de natuur lopen genieten. Vergeefs.
“Pak dat hout maar op”, zei smeris 1.
Op datzelfde moment realiseerde ik me dat je ook politieagenten moeilijk kan vertellen dat je broer en jij 3 maanden van leeftijd verschillen en speelde mijn enige troef uit: “ik ben onderduiker, maakt dat misschien verschil ?” Dat deed het dus niet en hij vroeg naar de persoonsbewijzen. “Ik ben de mijne verloren”, zei ik.
Een vals persoonsbewijs zou de zaak nog veel erger voor mij maken.
We moesten het hout oppakken en meedragen en en masse gingen we naar het politiebureau dat toen aan de Stadionweg was, iets voorbij de Watteaustraat.
Er werden telefoontjes gepleegd en het werd duidelijk: “geef die van 15 maar een schop onder zijn kont, die andere gaat op transport”. Mijn broer is een natuurtalent. Kind van het nette ouders maar toch ! Hij wist zijn gebreide muts op mijn schoot te gooien, ik stopte mijn vervalste persoonsbewijs er in en hij zette zijn muts weer op. Een tijdje later werd hij inderdaad vrijgelaten en ik ging op ”transport” naar het hoofdbureau. Lopend, tussen twee grote agenten, die de pistooltas dicht naar de gesp van hun koppelriem hadden geschoven. “We kunnen je handboeien aandoen” zei er een, maar ik beloofde braaf mee te lopen. Ze namen hun taak serieus, toen op de Willemspatkweg iemand naar ik vermoed dood op straat viel en mensen de agenten aanriepen kreeg ik hoop/. Mooi niet: “We hebben een arrestant”.
Mevrouw Broersma (de vrouw van de bakker tegenover ons huis in de Jasonstraat) zag me ook en sprong van haar fiets, maar werd met een armzwaai
weggeduwd.
Op het hoofdbureau was het: zakken leeghalen (ik had er altijd een lepeltje in voor als je ergens wat te eten vond), veters er uit en ik kwam als tweede man in de achterste cel van een gang. Dat was ongunstig, bleek me , omdat de man die een boterham en een kop heet water met een inlegvelletje soep noemden ze dat) moest uitdelen mij oversloeg. “Dan heeft hij die boterham zelf al opgegeten”, zei de ervaren celgenoot.
Die wist mij verder te vertellen dat we zaten in afwachting van transport naar Amersfoort. Hij was kennelijk routinier wat vertelde me ook hoe je van een rijdende trein kunt springen. “Spring bij een paal, dan kom je veilig vòòr de volgende paal op de grond terecht. Spring je tussen de palen dat knal je tegen de volgende paal aan” Ik ben dat nooit vergeten hoewel ik het niet in de praktijk heb hoeven testen.
Nu moet ik het toneel verplaatsen naar de Jasonstraat, waar mijn broertje Freddy zonder zijn grote broer en zonder hout maar met grote vertraging terugkwam. Mijn moeder was in alle staten maar kon kennelijk wel rationeel denken. Om de hoek was het “duurdere brede deel” van de van Tuyll van Serooskerkenweg en daar woonden twee politie-inspecteurs, die we altijd in uniform op de fiets (dat wel) door onze straat zagen rijden. De inspecteurs Cammaert en Kuyk. Daar is mijn moeder heen gegaan en heeft om hulp gevraagd. Een van beiden vertelde haar dat hij helaas niets kon doen voor me en vreesde zelf niet lang meer in functie te zijn. Wel kon hij de naam opgeven van de enige, die dat wèl kon.
Dat was de commandant van de Schalkhaar-politie. De foute jongens, die gelegerd waren in een gebouw op de hoek van de Fred.Bolstraat en Pijnackerstraat. Buurman van de Stroom (hij woonde beneden ons) kon daar wel wat mee.
De man stotterde en als hij nerveus werd was het geen stotteren meer maar dan werd het geluiden uitstoten terwijl hij dan rood aanliep omdat hij zijn ei niet kwijt kon. Figuurlijk dan.
Die is stotterend en blazend doorgedrongen tot de zwarte commandant en heeft volgens de overlevering iets in de geest gezegd van : “ jullie hebben het gedaan bij me. Altijd sympathie gehad voor de nieuwe orde, Gerechtigheid dacht ik. Nou het is over. Ik weet wel beter nu. Helemaal over”
Hij brieste zo dat ze hem probeerden te kalmeren en de commandant sprak: ” Als er sprake is van onrecht zet ik dat persoonlijk recht. Vertel het nu eens rustig”
Buurman Stroom heeft toen iets gestotterd in de geest van: ’hij werkt in de Noord-Oostpolder, aardappelen rooien, komt dagje thuis bij zijn moeder. gaat sprokkelen en wordt opgepakt”. Hierop moet de Schalkhaar Commandant gezegd hebben: “Hoe heet hij? Okker , zei je?” daarna door de telefoon:  “Okker onmiddellijk vrijlaten”.
Terug naar de cel. Ik werd er uit gehaald en dacht nog even aan de goede raad wat het paalspringen betreft. We gingen naar een kastje, ik kreeg mijn lepeltje en zakdoek terug en werd de gangen uitgeleid. Toen kwamen we bij een deur, die oom agent opendeed. “Kan ik gaan?. Hij knikte.
“Maar hoe........”
“Ik zou verder maar geen vragen stellen”
Dat heb ik niet gedaan en in één gestrekte draf rende ik naar de Jasonstraat. Het noodkacheltje had wel even gebrand: met mijn valse persoonsbewijs. Zelf verdween ik toen maar voor een tijdje als onderduiker naar een jachthaven in Aalsmeer. En nu blijk ik nog te boek te staan bij de politie, 66 jaar later. Ik heb mijn dossier (hoewel het niet openbaar is) opgevraagd.
Ik ben benieuwd hoe de verslaglegging van de wederpartij luidt.

Ben heeft "zijn" dagrapport opgevraagd. Het bleek alleen te gaan om een inschrijving in het arrestantenregister. Vermoedelijk is er nooit een proces-verbaal opgemaakt. (red.)

Ben Okker -  25 mei 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  WIE SCHRIJFT, DIE BLIJFT (2)

In de hier voorgaande bijdrage (mei 2010) liep ik in gedachten de Jasonstraat uit richting Stadionweg en stopte met het voornemen later weer verder te gaan. Ik denk dat het nooit te laat is je belofte na te komen, vandaar...........
Ik kom dan wéér terug op de oorlogstijd. Wat dat betreft heb ik weinig keuze, mijn jeugdjaren (van mijn 13e tot mijn 18e) vielen nu eenmaal in die periode.
Veel later hoorde ik over “agentje pesten” maar zo waren we niet. Daar hadden wij immers de moffen voor? Het gevolg was dat we soms streken uithaalden die achteraf bezien ons nutteloos in gevaar brachten. Maar ja, achteraf kijk je een koe tegen de staart, om het maar eens netjes te zeggen.

Zo kijkend richting Stadion komt zo’n herinnering terug:
Buiten onder de tribunes aan de linker (Citroen) zijde stonden soms overdag urenlang vliegtuigmotoren op een soort stellage te draaien. Dat maakte een enorm lawaai tot ver in de buurt hoorbaar. Uiteraard stond er als bewaking een schildwacht met karabijn bij, dat hadden we al bespied. Ik vermoed dat op deze manier herstelde of revideerde motoren moesten indraaien. Invliegen was natuurlijk veel te gevaarlijk.
Het feit dat de weermacht daar waakte om sabotage te voorkomen belette ons natuurlijk niet aan de andere kant (bij de bijvelden van Blauw-Wit) of ik het midden bij het beeld van Jan-met-de-Handjes het Stadion in te klimmen.
In die tijd werden er bij voetbalwedstrijden “zachte zitjes” verkocht of eigenlijk verhuurd. Een soort zeildoek kussentjes over een houten raamwerkje,die je voor een dubbeltje (vier-en-een-halve €urocent, dat waren nog eens tijden) kon lenen. Je zat dan schoon en zacht.
Na de wedstrijd werden ze weer verzameld en boven aan de tribune opgestapeld, tot de volgende wedstrijd. Soms moesten de “zachte-zitjes-mannen” wat meer moeite doen om de kussentjes te verzamelen. Als er reden was tot ontevredenheid onder het publiek - als men terecht of ten onrechte meende dat een wielerwedstrijd “verkocht” was - dan werd er kussentjes op de baan of op het veld op gegooid. Niets nieuws onder de zon wat dat betreft.
Toen we op een avond weer op avontuur waren in het Stadion klommen we via de Marathontribune richting zijvakken en kwamen we hoog boven de plaats waar een bezetter op wacht liep bij de vliegtuigmotoren. Daar lagen ook de kussentjes opgestapeld gereed voor gebruik. Toen we de mof net rechtsomkeert zagen maken (hij liep plichtgetrouw een stuk naar links en dan weer naar rechts) duwde een van ons een grote stapel kussentjes “over de railing” die rakelings achter de schildwacht neerkletterden en mede door de echo onder de tribunes het geluid had van een roffel mitrailleur vuur.
We zagen de schrikreactie maar hebben verder niet gekeken en dit keer wel ontzettend hard de benen genomen. Achteraf zal het me niet verbazen als ze deze schildwacht een herkeuring hebben moeten toestaan.
Hartklachten !

Ben Okker -  25 november 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  ZO MAAR EEN FAMILIE 

Het had zo mooi kunnen worden: getrouwd, een goeie job met uitzending voor 5 of 6 jaar overzee, een dochter en een zoon - de rijkeluis wens - maar het leven liep anders. heel anders. Dit is het ware verhaal van een gewoon gezin, dat zo’n 60 jaar na de bevrijding nog wel eens verteld mag worden. Tastbare herinneringen zijn er verder immers niet.

Hij was Arnold Okker*, particulier verpleger vermeldt het bevolkingsregister, geboren 25 mei 1883 te Amsterdam.
Zij was Annette Okker (zijn nichtje), geboren 23 augustus 1892 te Amsterdam. Beiden waren joods van geboorte, verder gaven ze daar geen inhoud aan. Annette was een zuster van mijn vader, dus mijn tante .
Annette en Arnold trouwden op 16 mei 1918 te Zaandam en vertrokken datzelfde jaar nog naar Nederlands-Indië waar Arnold Okker als verpleger op ondernemingen voor 5 of 6 jaar aan de slag zou gaan.
Misschien heeft het met de 1ste wereldoorlog te maken, maar puur toevallig vond ik via internet in de archieven van EllisIsland bewijzen van hun aankomst op 16 augustus 1918 per Nieuw Amsterdam in New York, misschien een veilige route. Van daar moet de reis naar Nederlands-Indië zijn voortgezet. Uit Indië zag ik later (maar vòòr WO II) foto’s: mijn oom Arnold in een ziekenzaal met ongeveer 10 bedden en donkere verplegers in witte jasjes en tante Annette en oom Arnold zittend in de tuin voor een mooi groot huis met hun djongos en de kebon, het personeel. De foto’s zijn helaas verloren gegaan toen hun huis later gepulst werd.
Hun dochter Josephine werd 24 januari 1919 geboren te Balikpapan. Dat moet dus de eerste standplaats geweest zijn. Mijn vader vertelde me later dat oom Arnold zelf het kind “gehaald had” bij afwezigheid van andere hulp. Twee jaar later was er een andere standplaats. Dat blijkt uit de geboorte gegevens van zoon George die op 14 november 1921 geboren werd in Samarinda.
In 1924 kwam de familie, niet onbemiddeld, terug en werd ingeschreven in de Kerkstraat 374 te Amsterdam, beroep  . . . . koopman. Dit past bij het verhaal dat mijn vader mij veel later vertelde: Arnold begon in galanterieën. Het zakenleven was aantrekkelijk voor buitenstaanders. Het werd geen succes en het in Indië verdiende en gespaarde geld was spoedig verdwenen. Arnold ging alleen terug naar Indië om te zien of hij daar wellicht op bij hem bekende plaatsen aan de slag kon, maar dat lukte niet. Hij kwam terug met nòg minder geld maar nam wèl een aapje mee.
Hij vond werk in Amsterdam bij de GGD en reed met een chauffeur op een van de ziekenauto’s. Vanaf hier kan ik gaan vertellen uit eigen waarneming. Zo rond 1932/33 (ik was toen 6 jaar) renden wij op straat achter iedere ziekenwagen aan die in de buurt moest zijn. Om te kijken of we de patiënt kenden en voor mij kwam er een extra attractie bij: kijken of oom Arnold er bij was. Zo ja, dan steeg mijn aanzien bij alle buurtvriendjes.
In 1927 verhuisden oom Arnold, tante Annette, Fientje en George naar de 2e Jan Steenstraat 49’’’ in Amsterdam, vlak bij de van Woustraat. In hun huis herinnerde weinig aan hun Indische jaren. Alleen op de schoorsteen stonden twee hardhouten beelden en in het midden hing een koperen klok in een hardhouten frame. Verder is mij een boek van Justus van Maurik bij gebleven over zijn bezoek aan Nederlands-Indië dat ik graag las of inkeek, want het was leuk geïllustreerd.
Het huis was oud en had in mijn herinnering een paar enge details. Als je bij hun op driehoog voor het raam stond was de vensterbank op kniehoogte. Om uit het raam te kijken ging ik liefst op mijn knieën liggen. Op de 4e verdieping waren de zolderruimten voor alle verdiepingen. Vòòr kon je een deur opendoen om bij het hijsblok te komen, maar die deur liep tot de grond..... Ik bleef daar maar uit de buurt. Verder kon je door een soort luik op de zolder van het aangrenzende pand komen. Kennelijk was er over brandbeveiliging nagedacht. Aanvankelijk was er ook geen toilet dat je kon doorspoelen. In een bankje kon je een ronde deksel van een gat afnemen ............ enfin,U begrijpt het wel, het wees de weg vanzelf. Mij deed het altijd aan een ijsbuffet denken. De Gemeente zorgde er periodiek met de “Boldootwagen” voor dat er geen overstromingen kwamen. Ik denk dat die situatie midden 30er jaren werd verbeterd.
George ging naar de Ulo. Op de Mulo werden drie vreemde talen geleerd, op de Ulo 2. George koos voor Frans en Engels. Fientje ging na haar schoolopleiding in de Bijenkorf werken als verkoopster en George werd kantoorbediende en was lid van een banjoclub.15 Mei 1940 capituleerde Nederland en begon de bezetting . In Amsterdam lokten WA mannen ongeregeldheden uit door provocerend zingend door de joodse buurt te marcheren en er kwam een overval op de joodse ijssalon Koco in de van Woustraat, waarbij door de Grüne Polizei geschoten werd. Hierna volgden de eerste arrestaties en deportaties van jongemannen. George stond op op een zaterdag (22 februari 1941?) gereed om te gaan vissen toen hij door twee Nederlandse politiemannen werd gehaald. Hij moest even mee, waarvoor wisten ze niet. Tante Annet veronderstelde nog: “is Indië ook in de oorlog betrokken”. Later bleek dat er 340 joodse jongens gearresteerd waren die naar kamp Schoorl werden gevoerd. Later werden ze via Buchenwald naar Mauthausen gevoerd waar ze binnen enkele maanden allemaal werden omgebracht. In de herfst leefde er vrijwel niet één meer. Informatie over Mauthausen vindt u op internet en in
Ondergang De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 van J.Presser. Ik denk niet dat u het uit leest.
Van George werden 2 brieven ontvangen. Een van 1 augustus ‘41 waarin o.m. “ich denke oft an Haus und an Homoet”. Homoet was de bakker, in de van Woustraat . Duits schrijven was verplicht i.v.m. de censuur. De tweede brief was van 31 augustus ‘41. Het kleine briefformulier was toen niet half volgeschreven. Daarna kreeg de familie te horen via de huisarts, door een van de buren ingeschakeld, dat George overleden was. Als officiële datum van overlijden wordt 12 september 1941 vermeld. George werd geen 20 jaar!
Er kwam een verbod voor joden waardoor Arnold weg moest bij de GGD en Fientje haar baan in de Bijenkorf verloor. Het had verder ongetwijfeld met het verlies van zijn zoon te maken dat Arnold Okker 22 januari 1943 overleed. Openbaar vervoer was verboden voor joden maar mijn vader kreeg een Ausweiss waardoor hij de dag van de begrafenis op het voorbalkon staand met de tram mee mocht. Ik weet geen details maar ik hoor hem bij thuiskomst nog zeggen: “hij is als een hond begraven.....”
Er volgden meerdere razzia’s en bij een daarvan werden moeder en dochter gepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, vanwaar de transporten naar Westerbork plaats vonden. Toen mijn moeder hoorde dat ze "gepakt" waren heeft ze contact kunnen opnemen met Walter Süskind (Presser: “zeer velen hebben hun leven aan hem te danken”). Die beloofde in ieder geval voor de dochter alles te proberen. Zoals zo vaak lukte het hem Fientje los te krijgen. Tante Annette helaas niet.
Of Fientje gehoopt heeft dat haar moeder alsnog zou volgen of dat zij bij nader inzien haar moeder niet alleen wilde laten gaan....??? Een feit is dat zij zich al spoedig zelf meldde in de hoop in Westerbork haar moeder te treffen. Vergeefs. Wij kregen een gesmokkelde briefkaart van Fientje uit Westerbork, waarin zij schreef dat haar moeder al “door” was, Zij eindigde met “alles sal reg kom”. Zo was het helaas niet. Zij zouden elkaar ook niet meer zien.


Ben Okker -  24 december 2010
digiben (ad) planet.nl


omhoog  ZUIDELIJKE WANDELWEG

geïnspireerd door Karel Grazell die zich afvroeg: “Hoeveel weet ik nog van de Wandelweg

Zijn wandeling volgend vanaf de Amstelveenseweg herinner ik me ook rechts de begraafplaats van St. Barbara. Maar rechts was een paadje met hier en daar een bankje. Het was een soort bypass want ca 100 meter verder kwam het paadje weer terug op de Wandelweg. In ons jargon destijds: het Vrijerspaadje. Het is ca. 70 jaar geleden en het waarom van die naam ben ik vergeten.


1925 herkomst Beeldbank Stadsarchief Amsterdam - rechthebbende onbekend

Links verderop zat AFC en op op een bijveld meet naar het westen gelegen werd gehonkbald. Ook door AFC, ABC bestond nog niet. Wij zaten daar vaak en ik herinner me Otto Sterman, Dick Disselkoen, Adja Kraal en een kleine man die ook ijshockey speelde, ik meen Jantje Suurbeek. Op succesvolle dagen kwam er wel eens een homerun op de begraafplaats terecht. Ik meen op het ongewijde gedeelte, dat moet mensen geruststellen.

Zelf liepen we vaak over de in mijn herinnering gele ijzeren brug tegenover de Parnassusweg naar de wandelweg. Dan liep je over het weggetje over het zandland (nu Buitenveldert) en passeerde dan het tennispark van Berdou, waar ook weer een smal vrijerspaadje langs liep. Dit keer naar het oosten (vrijen dus voor alle gezindten). Liep je daar keurig voorbij dan kwam je op de Wandelweg. Afslaand naar het oosten (links) kwam je voorbij de schooltuintjes van mijnheer Schaap. Daar heb ik één jaar opgezeten. Tegen wekelijkse contante betaling van (meen ik 7 1/2 cent) kreeg je daar “drie bedden”, terwijl je ook gebruikte klompen kon kopen. Je leerde onkruid wieden en allerlei nuttige zaken zaaien, hetgeen aan mij niet besteed was. Ik had wortelen die gebarsten waren als ik ze er uit haalde, tomaten langs een stokje en die blijvend groen waren, veldsla daar was ik kampioen in, een warrige groene massa. Ik bespaar U de rest, mijn moeder (die met vreze zag wat ik nu meer zou meenemen) heeft al zo geleden.


Zuidelijke Wandelweg gezien ter hoogte van de Parnassusweg naar het theehuis met de tennisbanen.
 herkomst Beeldbank Stadsarchief Amsterdam - rechthebbende en datum onbekend

Sorry Karel Grazell, het ging over de wandelweg. Ja, verderop rechts waren weer sportvelden. Daar heb ik, tot in de oorlog gehonkbald en gevoetbald. Ik speelde bij ASV, wat toen een fusie was van FHDC (op zich een fusie tussen Frederik Hendrik DEO Combinatie en AAC die, U raadt het al, een fusie was tussen Avanti en AVOC). Later fuseerde ASV met Arsenal. Verder herinner ik me niets ter aanvulling.

Karel Grazell gaat verder met “...en die woonde op het van Tuyll van Serooskerkeplein vlak bij de Patroclosstraat” … en daar woonde ik in die periode vlak om het hoekje in de Patroclosstraat 19-huis. Vanuit onze tuin keken we o.m. op de veranda van Femke Boersma. Hoe ik me dat zo herinner? Ik denk dat Femke een au pair in huis had. En op gezette tijd stond die uitgebreid te zwaaien naar het blok er tegenover wat ik (kwaaddenkend als altijd) alleen maar kon uitleggen als "de kust is vrij". Maar er woonde ook een gezin in het benedenhuis. Wij hadden in de Patroclosstraat voor het eerst een soort rijkeluiswens: een benedenhuis met tuin. Ik had alles opgeknapt, zelfs buiten. Schutting en schuur in de carbolineum (nee, ik geef geen recepten), tuin omgespit en gras ingezaaid, 's-Morgens alle tuindeuren open: heerlijk. Maar onder Karel woonde in het benedenhuis ook een katten-dame. Ze had zoveel katten dat ze voor rust naar ons toegingen en we troffen ze op bed, in de keuken (er verdween beleg) en niets plast prettiger voor een kat dan pas ingezaaid gras. Ik heb ze verjaagd. Vergeefs. Heb oude lampen bewaard om ze af te schrikken, vergeefs. Heb over de schutting gebruld, vergeefs. En de stank bij ons nam toe. Toen heb ik een briefje geschreven aan de buurvrouw van Karel: “Mevrouw, ik heb gif gestrooid in MIJN tuin, dus adviseer U de katten binnen te houden.” Dat heeft geholpen. Zei het indirect. Er kwam politie bij ons aan de deur die al direct zeiden: “U hebt natuurlijk niets gestrooid.” Ik heb onmiddellijk bekend. Toen ging Blauw naar mevr. B., de ex buurvrouw van Karel. Resultaat: mevr. B van de katten heeft een kippengaasafzetting op onze schutting betaald . En we leefden nog lang en gelukkig. Vlak bij Karel Grazell, blijkt nu.

Ben Okker -  2 januari 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  HET GEBEURDE IN ZUID
absoluut historisch - voor Karel N.L.Grazell die me aan het Valeriusterras herinnerde.

Lang heb ik getwijfeld: hoort dit wel in Het Geheugen van Zuid ?
Eigenlijk wel dacht ik dan, want daar vond het plaats. Maar het voorspel, dat was toch in Zandvoort? Nou ja, oordeelt U zelf.
Het moet geweest zijn rond 1970 vroeg in het voorjaar. De strandtenten (zo U wilt paviljoens) staan al. Toen werden die nog gebouwd, er waren nog geen porte-cabins. Eerst de latten vloer waterpas leggen. Die vloer was een spaarpot. Gedurende het seizoen lieten heel wat gasten kleingeld vallen. Er viel meer te halen trouwens. De dumpzaken verkochten detectoren om landmijnen op te sporen. Reagerend op metaal. De moderne jutter haalde de kosten er wel uit.

Misschien mag ik ook even (om het educatief te houden) vertellen wat volgens plaatselijke normen destijds het verschil was tussen jutten en jatten. Er hangt een jasje op een stoel en uit de borstzak steekt een biljet van € 50,- Mag je dat in het voorbijgaan meepakken? Nee, een duidelijk geval van jatten.
Nu ligt onder dat zelfde jasje op de grond een biljet van € 50,- Meepakken ! Een duidelijk voorbeeld van jutten !

Te
rug naar mijn verhaal. Op mooie avonden kregen heel wat forensen, werkend in Amsterdam maar tijdelijke huurders of bezitters van een tweede woning of zelfs nieuwe inwonenden in Zandvoort ‘s middags al een telefoontje van thuis
“Je vindt me aan het strand:” Dat was complete informatie want iedereen had zijn vaste tent. Bij ons was dat “Yvon”. Daar kwamen de heren kostwinners rond 6 uur binnen. Sommigen al eerder. Die hadden het ver gebracht en reden in de directie-spits, tussen 3 en vijf uur al naar de kust.

Steeds het zelfde ritueel bij aankomst: colbert uit,dasje laten zakken, manchetten los en neerploffen op het terras; “Von. gauw een pilsje”. Mooie avonden werden dan vaak hele lange avonden. Je kon bij Yvo goed eten, veel drinken en lang doorzakken. Wij hadden een vaste groep van 10/12 mensen waarvan er minimaal wel de helft aanwezig was.

Een van de “regulars” was John. ‘n Gezellige vent. Joviaal is het goede woord. Sigaartje, pilsje en gulle lach. Zijn vrouw Nita was anders, leuk, gezellig, ondernemend maar wel wel heel vooruitstrevend , hoog in het koppie.
Toen zij dus ook een vrouwtje zag rondlopen waaraan was af te zien dat geld geen rol speelde had ze gauw kennis gemaakt. Ze kon ons al gauw vertellen de haar man succesvol confectionair was , ze woonden in Amsterdam zuid op het Valeriusterras maar had ook een mooi huis in Zandvoort.
Nita sleepte er een uitnodiging uit in Amsterdam. Een avondje borrelen en dan blijven eten. “Veel werk? Ben je mal, ik heb mijn hulp”. Toen begon een spoedcursus voor John: “ denk er nou aan, de zit niet in een tent in Zandvoort.”. Overladen met aanwijzingen reed John met dame naar de spijkerbroekenfabrikant.
Nou, het was niet mis. Er werd gedronken uit Meissen kopjes, geschonken in kristallen glazen, er waren grote schalen met hapjes naar keuze, alles uitgestald op een smetteloos tafelkleed. En het moet gezegd: John hield zich kranig en Nita werd wat meer ontspannen.
Keurig excuseerde John zich om “even de handen te wassen” en nam daarna vrolijk zijn plaats weer aan achter - opnieuw - een vol glas. Toen viel hem op dat Nita nogal spastische bewegingen zat te maken.
Ze probeerde met haar voorhoofd en wenkbrauwen omlaag te wijzen en er moesten nog twee discrete wijsvingers aan te pas komen voor John het snapte: zijn rits stond nog open. Tactisch werd dat opgelost: iets dichter naar de tafel schuiven, rechts het glas pakken en met links onder dekking van het tafelkleed het ritsje ritsen. So far so good.
Totdat de gastvrouw de bezoekers aan tafel nodigde. De hulp zou de boel hier wel opruimen. Maar dat at hoefde niet.
Toen John opstond ruimde hij in één beweging de hele tafel af. Een stukje van het tafelkleed was tussen zijn rits gekomen en..........

Ziet U het voor U?

Het huwelijk is uiteindelijk in stand gebleven ook zonder vrienden op het Valeriusterras. Op het terras aan het strand werd John geloofd en geprezen wegen zijn strike !

Ben Okker -  4 februari 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  DE BUITENVELDERT BLUES

Het grote moment was daar: onze eerste koopwoning. Het werd een flat op de van Nijenrodeweg, nummer 363 meen ik. Die gele gebouwen en wij kwamen op de eerste verdieping ongeveer recht tegenover het hart van wat op de lange duur een levendig winkelcentrum is geworden. Maar het zal 1968 geweest zijn en het was nog niet levendig
Waarom gaat een mens naar een redelijk kaal en nog slecht bewinkeld Buitenveldert zou je zeggen. Tja, dat was ons onstuitbaar streven naar vooruitgang.
Inwonend begonnen, toen Indische buurt waar ik elke vrije zaterdagmiddag in het badhuis op het Javaplein zat met een volgnummertje op mijn beurt ( ja: wasbeurt) te wachten. Toen kwam een derde etage in de Jasonstraat met een echte badkamer, dat wel. Eindelijk tevreden? Ach, aanvankelijk wel, maar toen er op de trap een burgeroorlog werd
uitgevochten wilden wij wel weg. En wat was nu mooier dan een stadstuintje. Toch?
Een ruil met de Patroclosstraat bracht ons een benedenhuis met tuin, maar wel een kamer minder Een onderschuifbed bracht de oplossing, maar toen ik daar frequent mijn hand tussen bekneld had.
De avonturen met de tuin beschreef ik al eerder. De bovenbuurdame had piano les (Klaverskribo denk ik)
en ze was op de eersre les blijven hangen.
Zoonlief zat op het Spinoza Lyceum, dus Buitenveldert was ook in dat opzicht praktisch. Bovendien was het nieuwbouw. Alles nieuw, dat was een première voor ons. Niets opknappen, alles klaar, gemak dient de mens.
Dachten we............. Wij waren wel middelbaar maar toch naief.
Er was een modelflat ingericht door de firma Woltering. Er zat een man in (geen model-man in die modelflat) die voor eigen rekening werkte, denk ik. En er was op gezette tijden Open Huis ! Voor de verkoop van de flat en contacten voor de inrichting. Het liep storm, lang niet allemaal geinteresseerden maar wel allemaal nieuwsgierigen. Het werd een einddoel van wandelaars (kijke en meteen effe lekker zitte), zo maar kijkers en daartussen ook wat echt geïnteresseerden.
Wij kochten een appartement (hypotheek Pensioenfonds Grafische Bedrijven) nadat we geruist gesteld waren: zwevende vloeren, geen geluidsoverlast. Een zijkamer in de modelflat was ingericht voor een studerende zoon/dochter, daar zagen we wel wat in. Dus die inrichting ook besteld. Er stond een schelpstoel in en dat was een
aantrekkelijk object voor de kijkers: iedereen plofte erin. Daar heb ik aan de onderkant een merkje opgezet ondanks dat de verkopende man me verzekerd had dat we “natuurlijk alles nieuw kregen”. We kregen een nieuwe maar wel pas toen mijn vrouw bij oplevering het merkje ter sprake bracht. Daarvoor moest toen wel even van stoel gewisseld worden.
Hij was zeker een zoon van Second-Hand-Rose.
We bestelden prachtige vloerbedekking: Ambassade kwaliteit, zei de man per plekke. Dus taxfree dacht ik. Ik kende de douane wetgeving . Maar “nee, weer niet: Het was nog niet kamerbreed maar banen van ca 1 meter denk ik. Toen ik kwam kijken na het leggen en zag ik drie banen mooi glanzen, een niet. Die was verkeerd om gelegd, tegen de draad in. Ik hoefde niet te vloeken want dat deed de man zelf al voor twee.
Er waren 4 smalle ramen en in de modelwoning was er één vitrage over de hele breedte. Dat stond inderdaad royaler en chiquer . Die hebben we dus ook besteld plus vloerbedekking in de andere kamers. De dag voor we over gingen
was de vitrage - tegen elke afspraak in - er nog niet, “Zou wat later worden”.
We hebben toen de man verteld dat er sprake was van één order, dus alles of niets. Toen toonde de man zijn talent: hij vloekte voor drie. Maar hij kwam nog wel die avond vrij laat met verhit hoofd met z’n armen vol vitrage. Ik denk buiten adem, want hij groette niet.
Toen we er woonden bleek het zéér geluidsgevoelig. De bovenbuurman werkte voor Elsevier en ramde ‘s avonds zijn ontboezemingen kennelijk op een oude Remmington zonder viltje er onder. Dat was goed hoorbaar. Hij hield ook van de Maastrichter Star en ook dat kregen we nauwelijks gefilterd door zonder maatgevoel begeleid op de schrijfmachine. Natuurlijk klaagden we bij de bouwer.
“Zwevende vloeren? Tja, als de metselaar cement morst ontstaat er toch een direct contact en dan kan het voorkomen..........”
Beneden waren een klein aantal garages, direct onder ons dus ook één. Handbediende klapdeuren van koekblikkwaliteit. Nu woonde een paar verdiepingen boven ons een goedgeklede wat net middelbare juffrouw.
De eigenaresse van die garage. Maar die (de garage bedoel ik) was in gebruik bij een meer dan middelbare man die haar wat later ‘s avonds kwam opzoeken. Ze moeten het gezellig gehad hebben, want hij ging tegen de ochtend weer weg.
Gevolg: als we net op bed lagen knalde de garage dicht onder ons voeteneind en als we eindelijk sliepen werd er onder ons bed gestart en knalde even later de klapdeur weer dicht.
Buiten was het Gijsbrecht van Aemstelpark nog in embryonale staat. De paden waren aangelegd en hier en daar zag je wat bosjes. Op een van de wandelingen vonden we achter die jonge bosjes pakken drukwerk van Blokker die een bezorger daar gedropt had. Kennelijk vond hij de wijk ook nog ongezellig.
Er zat kennelijk voor ons geen mazzel in die wijk. Toen we de eendjes gingen voeren in het jonge park
(die zaten er al wel) gooide mijn vrouw die nogal energiek beweegt, niet alleen brood maar ook haar vrij nieuwe gouden pinkring de prutsloot in. “Zal ik er in voor je zoeken?”, bood mijn zoon aan.
Ja, je leerde niet alles op het Spinoza Lyceum.
In het winkelcentrum vond je een groeiend aantal zaken. Albert Heyn zat er al gauw vlak bij een zaak van Bronwasser (damesmode). Mevrouw Bronwasser was begonnen op de Stadionweg bij het eindpunt van lijn 24 en deze zaak leidde haar zoon. Suyver & Roosen (goed geschreven? Ik kreeg hier eerder kritiek op) en wat later Indisch Restaurant Oedja. S&R leverde de bandrecorder (de duurste van B&O) aan Oedja en toen die het na een paar maanden al niet meer deed was de reparatie vrij gauw klaar. “Er kwam een bord bami en een bord nasi uit”.
Verdoner, de bakker. Dat was een Joodse bakker en dus was er zondags vers brood. Dan stond de zaak mus en mudvol.
Dave en Gerda Verdoner waren goed voor hun vaste klanten, die hoefden niet in de rij te staan maar werden achterom, in de bakkerij geholpen.
Blokker opende daar het 25e filiaal. Dat weet ik omdat ik daar uitgenodigd was.
De eerste chef van deze zaak was zoon Albert Blokker. Veel later kwam er de Travellers Grill, maar toen woonde ik er al lang niet meer. Na nog een paar Limburgse feesten boven ons stond haar besluit vast.
“Hier eten we geen zak zout” en aldus geschiedde.
We verhuisden naar Amstelveen naar een patiobungalow aan de Arno.

Wat het einde betreft van mijn bijdragen aan Zuid. Natuurlijk zouden we nog veel kunnen vertellen, maar alles van buitengaats.
We verhuisden nog veel en vaak. Als ze ons niet op de tocht zetten hopen we dit jaar ons 60-jarig huwelijk te herdenken.
We deden er 19 woningen over, dus we liepen ongeveer één op drie. Tja, dat krijg je met een ouwe bak...........

Its nothing but the truth,
the Buitenveldert Blues.

Ben Okker -  23 februari 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  NEE, DAN VROEGER !

Dat was wel even anders in de 50er jaren! Je kon veilig de straat op,
al dat hangtuig was er nog niet. Ja, ze keken wel uit, toen had de politie nog tijd en aandacht voor de grote èn de kleine overtreding!
Daar kan ik je wel staaltjes van vertellen.
‘n Voorbeeldje? Laten we de fiets nemen. Je mocht alleen iemand achterop meenemen als er een ruggesteuntje en twee voetsteunen op zaten. Veiligheid voor alles.
Natuurlijk hield niet iedereen zich aan dit voorschrift. Ach, het was meer bedoeld voor kinderen en als je even een volwassene meenam....
Zo had Ellen R, een kantoor collega van het Olympiaplein, , een vriendje. Een Indische jongen, waarmee ze wel uitging. Dat kwam dan neer op een bioscoopje. Na afloop ging Ellen achterop de fiets van de Ceintuurbaan richting huis. Tenminste, dat was de bedoeling, maar de politie sliep niet.
De agent wees op de regels en het feit dat die voor iedereen golden en
trok zijn boekje uit zijn zak. Dat betekende: een bekeuring. Ellens vriend probeerde er nog met een waarschuwing van af te komen, maar nee hoor, “dan had hij maar wijzer moeten zijn”.
“Je naam”, vroeg oom agent. “Henri Pierre Grand Pré Molière”,
zei het vriendje naar waarheid. “Hèè, wat?” Henri herhaalde:
” Henri Pierre Grand Pré Molière”
De agent klapte zijn boekje dicht en zei streng: “ik zal het dit keer
bij een waarschuwing houden, maar laat ik het niet meer zien!”

Snap je dat ik begrip heb voor de legitimatie plicht?

Ben Okker -  7 maart 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog BINNEN ZONDER KLOPPEN

Het was vroeger ook een beetje de tijd van de bordjes. Die waren er trouwens in vele variëteiten:
gebodsborden: "voeten vegen"
verbodsborden: "verboden te vissen"
verzoekend: "deur sluiten s.v.p."
Het toen nieuwe zuid gold als “betere buurt”, dat werd ons wel ingepeperd als we met de schoolwedstrijden tegen scholen uit oud west moesten spelen.
Ik heb het idee dat er daardoor wellicht meer gecolporteerd werd langs de deuren. Gevolg: kaartjes achter het raampje in de deur.
“Aan de deur wordt niet gekocht” was een bestseller.
Voor iets meer geld stond er nog een zinnetje onder:
“ongevraagd drukwerk wordt niet teruggegeven”.
Dat vereist wellicht toelichting. Er waren colportanten die b.v. teksten van “smartlappen avant la lettre” in de bus gooiden. Zoals “aan de muur van het ouwe kerkhof’” of “een vreemde arme snuiter, was moede van het wand’len” en of dat nog niet genoeg was: “hij had zijn fluit verloren.......”
Eerlijk is eerlijk, dat zal je niet gebeuren.
De volgende dag kwam de cultuur-verspreider dan aan de deur vragen of men de tekst (tegen betaling van een kleinigheid) wilde houden. Wie het weggegooid had moest wel onbarmhartig zijn als hij niet wilde betalen. Om dat te voorkomen dus de geschreven waarschuwing.
Hetzelfde gold voor vrij veel ramen van benedenhuizen.
“Geen fietsen plaatsen s.v.p.”
Alleszins aanvaardbaar, Iets korter aangebonden typen hadden: “Hier geplaatste fietsen worden verwijderd”. Wat dichter bij het Stadion waren er blinde muren met het opschrift: “Verboden te wateren” Wij vroegen ons toen af of melken wèl mocht.
Iets meer humor (gekocht, dat wel) hadden sommige kasteleins: “wie wil borgen komt morgen” Of: "Piet krediet komt hier niet”.
In sommige etablissementen werden de voorzieningen nog door beiderlei kunne gebruikt. Daar kon je een waar gedicht aantreffen: “Heren doe de bril omhoog, Dames zitten ook graag droog”
Valt wat voor te zeggen. toch? Zal soms best geholpen hebben.
Een variant herinner ik me uit de oorlog. Men predikte “de nieuwe orde” hetgeen ook op aanplakbiljetten kenbaar werd gemaakt. Maar daar stond
al gauw onder geschreven “lege borde”.
Van de tram herinner ik me b.v. iets in de trant: "gelieve de bestuurder niet af te leiden" maar vooral ook het verbod te spuwen. Vanaf de open balkons was dit (pruimtabak was nog wel in de handel) een redelijk verzoek. Ik herinner me een keer dat man die aan de andere kant van het balkon stond (handen in de zakken)
even inademde en toen een fraaie compacte straal langs een andere passagier naar buiten spuwde. Toen die verontwaardigd keek zei de scherschuuter:
"blijf maar rustig staan, ik mis nooit".
Neeeee, ik weet niet zeker of het lijn 24 of 25 was..............


Bordjes in de tram - www.amsterdamsetrams.nl

Tot slot nog even een ervaring van over de grens. Voor zover mij bekend is het kleinste boek ter wereld: “100 jaar Duitse Humor”.
Maar toch: op een toilet over de oostgrens stond:

Auch in diese ed’le Kunst
Gibt es Dilettanten.
Künstler treffen in das Loch
Stümpfer auf die Kanten.


Vast van een goed geassimileerde immigrant, dacht ik.

Ben Okker -  1 april 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog MENSEN VAN ZUID: OMA BIJL (1

Wat beïnvloedt het karakter van een wijk? Dat is natuurlijk de buurt zelf, de bouw, de ruimte voor licht en lucht, plantsoenen, hier en daar een park of parkje en voor ons in de goede oude tijd het zandland en de straten en pleinen met niet te veel verkeer. Waar gespeeld kon worden.

Maar zeker ook van invloed zijn de mensen die er wonen. Natuurlijk, iedereen is verschillend maar een goeie mix doet wonderen, niet alleen bij pijptabak! Ik ben ervan overtuigd dat er in ons zuid van een goede mix sprake was.
Het mooie daarvan is weer dat er toch altijd uitzonderingen blijven, waar je later nog wel aan terugdenkt, met plezier of met bewondering. En zo iemand was oma.
Het was niet mijn oma. O nee, niets dan goeds over mijn oma, daar niet van. Ik heb haar in een eerdere bijdrage al eens aan u voorgesteld: Johanna Christina van Nassau die zó eenvoudig was, dat ze trouwde met Gerrit Smit het verlies van haar mooie naam zo maar voor lief nam.
Nee, die leefde haar leven statig maar geruisloos.
Het was oma van de Bijl, die nooit ongemerkt je pas zou kruizen. Hoe kwamen we aan oma van de Bijl? Dat is al een verhaal op zich.
Mijn wettige echtgenote lag voor een vrij ingrijpende operatie in de CIS. (Centraal Isr. Ziekenhuis). Het zal ongeveer 1965/66 geweest zijn en er was een vrij primitieve vestiging ergens achter de Nic. Maesstraat. (wie helpt?).
De patiënten lagen op een vrij grote zaal, aan twee kanten tegenover elkaar en tussen de bedden was net plaats voor een stoel. Naast mijn vrouw lag een oudere dame, die meestal niet bij kennis was. Het gevolg was dat haar schoondochter, die haar vaak bezocht, meestal aandacht aan mijn vrouw besteedde en haar, na enkele bezoeken, als een goede kennis beschouwde.
Toen wij haar later eens buiten het ziekenhuis ontmoetten werden we uitgenodigd en leerden ook haar man en oma kennen, haar moeder.
Oma van de Bijl een unieke vrouw, waar ik graag over vertel.
Van de voorgeschiedenis weet ik alleen de grote lijnen: oma was Joods en zat ondergedoken. Ze kwam de oorlog door en vormde met man waar ze ondergedoken was een stelletje, om het maar eens modern te zeggen.
Ik meen te weten dat ze na de bevrijding een koffiehuis begonnen en later leerde dochter Eefje Goof kennen. Zijn moeder lag naast mijn vrouw in de CIS en overleed daar.
Goof wist weinig of niets van het Joodse leven maar leerde snel. Zo is er een beroemd verhaal dat hij een keer veronderstelde dat er binnen gevochten werd toen hij het huis binnenkwam met Eefje maar die kon hem geruststellen: “nee Goof, ze zijn met vrienden aan het kaarten.”
Goof en Eefje konden inwonen bij een goklustige man, die in een niet in gebruik zijnde winkel zijn onderkomen had. De etalage was hun slaapkamer.
Er werd ruziegemaakt als Goog naar het toilet ging en niet snel genoeg de deur dichtdeed, want dan tochtte het en woei het etalage gordijn op en lag Eefje in de aanbieding.
De hoofdbewoner speelde met regelmaat zijn spelletje kaart met Eefje. Om geld. Oma leerde Eefje nooit meer te winnen dan de huur. Tja, aangeboren wijsheid.
Uiteindelijk kregen ze (samen) een woning toegewezen dicht bij het Valeriusplein. Een groot huis waar al twee verpleegsters op kamer woonden die ze als huurders moesten overnemen, hetgeen ze deden. Toen na verloop van tijd de inwoning vertrok bestelden ze op initiatief van oma via een verzendhuis bedden en wat meubelen tegen maandelijkse betalingen en begonnen een pension.
Het was succesvol en toen het aangrenzende perceel te koop kwam aarzelde oma niet. Weer staken ze zich in de schulden, maar doordat ze alles ‘en familie’ met z’n vieren runden lukte het wonderwel niet in het minst door een steeds stuwende oma.
Zonder geluk vaart niemand wel: Amsterdam werd verlofcentrum voor de in Duitsland gelegen Canadezen en vanaf dat moment zaten ze geregeld vol. Er werd op een militaire dump een auto gekocht zodat ze zelf ook excursies konden organiseren naar ” Foolendem.”.
Oma werd het wel heel zwaar maar ze gaf geen krimp. Ze begon de dag met peppillen (van de dokter, niet de koffieshop) en om te kunnen slapen had ze dan ’s avonds een soort remraketten nodig.
Maar ze bleef actief en toen een Canadees in winkelhaak in zijn broek had hielp ze hem uit de nood met: “aai meek det hool in joor reet”.
Hij begreep het en alles kwam in orde.
Er werd steeds vernieuwd en uitgebreid en zo ontstond Hotel van de Bijl.
Met als bruisend middelpunt: oma.

Ben Okker -  1 mei 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog MENSEN VAN ZUID; OMA BIJL (2)

Zoals U begrepen zult hebben waren de mannen – Goof en opa v/d Bijl - vlijtige maar zeer volgzame typen. Het talent van opa lag mede op boekhoudkundig gebied en ik neem aan dat hij toch menig maal de dames heeft moeten bijsturen om klippen te omzeilen. Maar na zo’n vijftien jaar schat ik jaar stond er een echt hotel en dan komt er een ander menselijk trekje naar voren.

Er wordt goed geld verdiend, het bezit is van een aanzienlijke waarde en dan begin je naar tijd te verlangen om “te genieten”.
Tja, hoe doe je dat? De boel een beetje uit handen geven?
Dat toch maar niet. “komt tijd komt raad” luidt het gezegde en dat was hier meer dan ooit van toepassing.
Nederland was intussen opgehouden een koloniale macht te zijn en gezien beider belangen en de oude banden werd de relatie met ons voormalige Nederlands-Indië (nu Indonesië) nieuw leven ingeblazen.
Naïeve geesten dachten toen nog dat de voetbalsport ook tot verbroedering leidt en zo kwam het nationale elftal van de nieuwe Republiek Indonesia naar Nederland.
Een elftal bestaat al gauw uit zo’n man of 18 en ook een jonge republiek kent begeleidende bobo’s. Hun verblijfplaats in Amsterdam? U begreep het al: Hotel v/d Bijl.
Overdag stonden er training en toeristische activiteiten op het programma maar 's avonds was er genoeg tijd voor oma en Eefje om met de bobo’s te babbelen. De gesprekken waren, speciaal voor de dames, zeer informatief. Een van de begeleiders was de toekomstige ambassadeur en de reis had nog een ander doel: eens rond te kijken naar een geschikte ambassade.

Het Geheugen van Plan Zuid heeft louter intelligente lezers en het zal U derhalve al duidelijk zijn dat de overname van het hotel voorzichtig maar duidelijk ter sprake kwam. Men zag er wel wat in.
Toen de gesprekken serieuze vormen aannamen schrok Eefje wel even. Ja, alles goed en wel, maar er viel wel wat weg! Het was alsof je kind zijn speelgoed afneemt. Nou, daar hadden de heren een oplossing voor: Eefje zou op de receptie van de ambassade kunnen werken en Goof, nou daar was wel werk voor als chauffeur. Hij kende immers hier de weg ?
Toen Eefje nog niet overtuigd was wist oma raad: je koopt een flink pand hier in de buurt van de Lairessestraat en verhuurt kamers aan b.v. stagiaires van de KLM of Shell. Dat hielp. Het pand was vrij gauw gevonden,op de parterre zat een notaris, die bleef als huurder.
Alle bovenverdiepingen werden bij koop vrij opgeleverd. Toen Eefje een uiterste prijs bedongen had en “er even over nadacht” ging oma kijken den zocht en vond een andere uiterste prijs. Een stuk lager.
De toekomstige ambassadeur ging mee kijken met Eefje en huurde ter plekke een mooi aantal kamers voor zijn personeel. Wel wilde hij snelle oplevering om op korte termijn aan de slag te kunnen gaan.
Tja, dat werd moeilijk in verband met lopende reserveringen.
“Als hij die zou willen uitkopen?” Dat gebeurde en er gebeurde meer: “aan die bedden en matrassen hebt U niets op een ambassade” ergo: de te verhuren nieuwe kamers waren meteen gemeubileerd.
Oma en opa van de Bijl gingen naar een koophuisje in Soest, Eefje en Goof gingen wonen op de eerste verdieping van het nieuwe pand een schitterend klassiek huis met rijke lambriseringen.
AlleEn heeft Eefje noot carrière gemaakt op de ambassade. Toen zij overging tot het ongevraagd adviseren van de ambassadeur…..
Goof bleef er nog hand- en spandiensten verrichten. Zo zorgde hij o.m. voor de distributie van de taxfree drank en sigaretten en omdat een aantal medewerksters uit religieuze gronden geen prijs op alcohol stelden had hij al snel een goed gevulde bar.
Dit was de tijd dat wij Eefje in het CIZ leerden kennen.
Een tijdje nadat mijn vrouw uit het ziekenhuis ontslagen was en we weer in de running waren aten we bij Indonenisch restaurant Oedjah in het winkelcentrum van Buitenveldert. De eigenaar was een Indonesische inkoper die een relatie hier had die hij ook van de straat moest houden. Maar de zaak was top, voor het eerst dat het eten hier zo smaakte als op Java. Daar troffen we Goof en Eefje weer.
We spraken af bij hun thuis en daarna nog vele malen bij ons (op de Arno in Amstelveen intussen) en bij hun en zo hoorden we in delen dit verhaal.

Of Eefje nu , geheel zorgeloos, gelukkig was? Nee,absoluut niet.
Ze wist met haar vrije tijd geen raad. Goof had er geen moeite mee.
Hij zocht rust. Eens stelde hij me voor: ”Benno, zullen we samen een tijdschriften hal beginnen, dan werken we ieder een halve week?”
Ik zei bereid te zijn erover te denken maar “dan moet je Eefje daar buiten de deur houden”. We wisten beiden dat dat niet zou lukken.
Puur uit verveling kocht Eefje een nachtzaak en wierp zich onnodig weer in de strijd. Ik verloor ze uit het oog maar las later dat beiden jong gestorven zijn.

* Eind 1975 werd het pand van het voormalige Hotel v/d Bijl in de Brachthuijzerstraat 4 wereldnieuws: Het gebouw werd bezet door Zuid-Molukkers die op deze wijze meer aandacht wilden vestigen op hun positie.......... "  Lees

Ben Okker -  10 mei 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  VREEMD GAAN

Je kunt nog zo’n brave borst zijn, maar soms dwingen omstandigheden je er toe vreemd te gaan. ’n Rot smoes ? Nou, lees dan verder en oordeel later. Op een gegeven moment werd het beter geacht dat ik een tijdje van het tapijt (lees de Stadionbuurt) zou verdwijnen.

Oude kennissen van mijn ouders was het voordien een zeer naar den vleze gegaan en hoewel ze al een zoon en een dochter hadden kwam er toch nog een geplande gezinsuitbreiding: een groot motorjacht. De ligplaats van de boot werd Aalsmeer, in de toenmalige Roei- en Zeilvereniging Nieuwe Meer. Een jachthaven – ik hoorde het van een lezer – die nog steeds bestaat, wellicht wat aangepast aan het heden.
Via deze oude vriend hoorden we dat ik voorlopig in die haven terecht kon maar daar uiteraard hand- en spandiensten zou moeten verrichten. De haven had speciaal voor die tijd een heel gunstige ligging. Het was in wezen een eiland en je moest met een klein pontje langs een ketting van de wal oversteken. Die ketting rammelde uiteraard, dus je hoorde altijd bezoekers aankomen. De havenmeester was een voormalige bootsman van de marine die met vrouw en kind daar woonde. Hij had voor de oorlog in Nederlands-Indië gezeten (Soerabaja mag ik aannemen) en de zwarte poes heette dan ook Itam, het Maleise woord voor zwart. U ziet, het verblijf was leerzaam ook.
Behalve de loodsen voor de boten , waarin ook mijn bed stond, was er een houten gebouwtje waarin de havenmeester met gezin woonde. Er boven was een uitkijk torentje, kennelijk bedoeld voor als uitkijkpost bij b.v. zeilwedstrijden. Nu zaten daarin jonge Duitse militairen (een soort zeesoldaten, ankers op het uniform maar mariniers hadden ze te weinig body) met een mitrailleur kennelijk bedoeld voor eventuele luchtaanvallen op Schiphol. De aanwezigheid van deze soldaten maakten de aanwezigheid van onderduiker(s) wel zeer onwaarschijnlijk en werkte dus in mijn voordeel. Verder was ik een visgraat-mager ventje die je z’n 17/18 jaar niet aanzag. Ik liep dus vrij rond in de haven.
Ik zou een soort assistent van de havenmeester zijn maar dat woord was een overwaardering van mijn werkzaamheden. Het was meen ik de laatste Oorlogswinter, stervenskoud en toen er ijs lag heb ik de steigers mogen teren. Ja, de onderkant, dus op een juten zak liggend op het ijs. Het programma was wel gevarieerd, ik leerde er ook eenden plukken. Weer die juten zak op schoot, het beestje er op met de nek en kop hangend omlaag bengelend en dan maar plukken. Ze werden me wel dood aangeleverd, beslist niet ritueel geslacht. Na het plukken even boven een vlammetje draaien om de stoppeltjes weg te schroeien. Ook dode konijnen werd de jas uitgetrokken, maar daaraan heb ik me nooit hoeven te bezondigen. kennelijk geen klus voor beginners met een alleen een onvoltooide HBS-A opleiding.
Tot de enkele boten die nog varend langskwamen (water tanken denk ik nu) hoorde het jacht van de General Christiansen. Die woonde in Amstelveen hoorde ik kort geleden van de huidige bewoner van de villa.
Een bekende NSB'er uit het Aalsmeer van toen , Ab Z., was ook meerdere malen in de haven. Ik weet niet meer of hij er een boot had, maar op een keer keek hij meewarig naar mijn tot op de draad versleten schoeisel. En vroeg of ik “niets beters “ had. De vierde keer er op had hij een paar zwarte laarzen voor mij meegebracht, ook afdankers van de WA vermoed ik, maar voor mij “gefundenes Fressen”.
Achteraf bedenk ik dat de relatieve veiligheid mij onvoorzichtig maakte.
In de keuken van de familie van I. stond een radio. Het bezit hiervan was verboden. Het was rond de Kerst toen er in de keuken naar het nieuws op de Engelse zender geluisterd werd en er één van de militairen klopte en onmiddellijk enthousiast de keuken inliep, iets dat ze nooit deden.
“Hij had een kerstpakket gekregen” en wilde zijn vreugde delen. Hij merkte niets maar wist ook waarschijnlijk niets van wat wel en niet mocht.
Op een gegeven moment werd ik door Ab Z (ja, van de laarzen) gevraagd om mee op jacht te gaan. Ik kon een haas verdienen. Op de bewuste dag liep ik schreeuwend en met de armen zwaaien als drijver door landerijen en verdiende mijn vers geschoten haas. Die ben ik lopend naar huis gaan brengen in de Jasonstraat waar slager van de Werf mn voor mijn moeder vilde en schoonmaakte. Er was geen boter of vet om ‘m klaar te maken maar Oma wist raad: “in water en azijn kon ook”.
Die avond smulden we van de haas en namen het voor lief dat we bij bijna iedere hap wat hagelkorrels uit de mond moesten halen.
Hoe mijn onderduik bij bootsman van I. eindigde? Ik moest weg van de mijnheer die mij het adres verschafte toen hij een verhouding kreeg met de vrouw van de havenmeester………………

Ben Okker -  22 mei 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  MEER MENSEN VAN ZUID (1)

De van Tuyll van Serooskerkenweg loopt van het Stadion tot het van Tuyll van Serooskerkenplein. In mijn tijd bestond een kunstgebit uit een duidelijk als zodanig herkenbaar rijtje tanden op een bodempje (wat wilt U: te grote of te kleine??) dat los aan het verhemelte of onderkant van de mond gelakt werd geplakt (niet onderling verwisselbaar).

Er was dus geen enkele aanleiding om de mond langer open te houden dan nodig en men sprak dus van: van Tuyllweg en van Tuyllplein. Als dat nog zo is – ondanks de fraaie inlays – is dat macht der gewoonte.

Aan het begin van de van Tuyllweg, op nr 1, dat is de hoek van de Achillesstraat, zat bakkerij Kroon, een van de vele bakkerijen in onze buurt. Vlak bij, op de hoek van de Agamemnonstraat en de van Tuyll (U ziet, het kan nòg korter ) zat bakker Groenewoud
En in de toch korte Jasonstraat zaten er ook twee: de een hoek Amazonenstraat en de ander op de hoek met de Argonautenstraat.
Maar Kroon had iets speciaals: zijn duivekaters. Die waren werkelijk o n o v e r t r o f f e n . Ze hadden het model van een challebrood (dat zoeken we op) zonder maanzaad , een goudkleurige halfmatte korst en een hart: daar kon geen cake tegen op.
Kroons duivekaters hoefde je niet te snijden: druk het mes er horizontaal op en het glijdt er door! Dat at je uiteraard met roomboter. Zeg nu niet: “zo krijg je een . . . . ook lekker”,
We zijn het in zuid, in de Stadionbuurt !
Zo af en toe mochten we voor het weekend een duivekater bij Kroon halen en dat deden we met plezier en vonden we niet ver lopen. Terwijl als we voor mijn moeder naar de Gruyter moesten (èn betere waar, èn 10%, alleen de Gruyter) die tegenover de bakkerij was, de afstand wel ver was.
Later kwam ons ter ore hoe bakker Kroon aan dat geweldige recept voor zijn duivekaters zou zijn gekomen.
Zijn eerste baas had het geheime recept. Dat was zo geheim
Dat hij de ingrediënten niet met gewichten afwoog maar met kiezelstenen, die hij dus eerst zorgvuldig uitgezocht moet hebben.
Na het afwegen gingen die stenen weer in een zakje en dat zakje werd weggesloten in een kast. Wie goed oplette kende de ingrediënten maar niet de juiste hoeveelheden en daarom ging het !

Tot op een dag de baas bij het afwegen even wed weggeroepen.
Bakkersknecht Kroon zou toen, zoals me verteld werd, “als de sodamieterij” de stenen hebben gewogen. Dat was voldoende want de rest van de procedure was hem bekend.

Hiermede werd voorkomen dat de bakker het geheim meenam in het graf . Of bakker Kroon het zelf wel doorgegeven heeft ?
Of verkocht aan een super?

Wie de echte duivekater van Kroon ooit geproefd heeft weet wel beter. Je koopt geen maatpak in een dumpzaak !


p.s. Ik gebruikte de authentieke spelling en schrijf bewust duivekater en geen duivenkater. Het leven was toen eenvoudiger
p.s.p.s. Kon U challe niet vinden in de gratis van Dale op internet. ? Nou vooruit dan: uit “Jerosche” Challe = gevlochten brood voor de sjabbat.

Ben Okker -  21 juni 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog MEER MENSEN VAN ZUID (2)

Wat maakt (of breekt) een buurt? De infrastructuur? Tuurlijk. Hoewel we in mijn gouden jaren nog niet wisten wat dat was. De mensen? Weer: Tuurlijk. Hoewel dat besef pas achteraf komt.
Van die mensen zijn er een aantal die ik me na dik 65/70 jaar nog herinner en misschien is het interessant U er een paar voor te stellen. Of ze iets bijzonders deden? Nee, meestal niet. Ze deden hun werk en/of leefden hun leven. Op hun manier.


Zullen we maar in de Jasonstraat beginnen?
Op de hoek van onze straat met de Stadionweg was een slagerij van der Werff. Wij kenden er eerst de oude slager , met antieke borstelsnor,die in mijn herinnering met zijn hoed op in de winkel stond. Slagers hielden in die tijd het hoofd gedekt . Misschien omdat je dan het verschil kon zien tussen…… nee, laat maar.
Wij kochten niet bij hem, ik moest van mijn moeder altijd naar Lotgering , die op de Stadionweg zat bijna ter hoogte van de Sintelbaan. “Een rot end lopen”, zeiden we dan, Zal wel met de prijs te maken hebben gehad. Bij van der Werff kwam later de zoon Frans in de winkel.-, die het na de oorlog over nam.

Nu zat op de Stadionweg ook de winkel van dhr. Koreman, die zijn zaak denk ik, naar de worstfabrikant Stegeman genoemd had. Stegeman verkocht luxe vleeswaren zoals “kornetbief” gekookte worst, conserven, specerijen enz. Daar kwam een meisje werken en na verloop van tijd kreeg slager Frans verkering met haar. Dat was slim, want ze had bij Stegeman al worst leren snijden e.d. , zodat Frans van der Werff wist dat er niet van een miskoop sprake was.

Ina de oorlog deden wij geen boodschappen meer voor mijn moeder maar gingen we voor het vaderland in het verre oosten aan de slag.
Mijn moeder stond er dus zelf voor. Nu had zij een rijk verkoopverleden doordat ze voor zover ik weet uitsluitend in de Bijenkorf zowel Amsterdam als Den Haag gewerkt had. Let wel: de vooroorlogse Bijenkorf. Those were the days !

Toen zij dus voor een mergpijpje (de soep kwam niet een pakje in die dagen) bij Frans kwam en hij het dubbele rekende van normaal ging het feest niet door. “Ja, dit was een grote pijp”, zei Frans. “Dan zaag je hem maar door”. Met gezonde tegenzin gebeurde dat, maar in plaats van de helft van (bij voorbeeld!) een gulden rekende Frans zestig cent. “De grootste helft” verklaarde hij, waarop mijn moeder de andere helft pakte en 4 dubbeltjes op de toonbank legde……….
Daar denk je met plezier aan terug.
Het leven thuis was ook nooit saai. Mijn ouders waren in die tijd verwoede bridgers en namen ook op zon- en feestdagen ook overdag wel deel aan bridgedrives e.d. Als mijn broer en ik thuis waren konden er wel eens conflicten ontstaan.
Zo had ik hem waarschijnlijk buitengesloten , in ieder geval hing hij aan de bel maar deed ik niet open. Hij bleef maar irritant bellen en ik besloot tot krachtiger optreden. Ik vulde de melkkan (je had grote melkkannen waarin je melk haalde, per liter) met water en deed, 1-hoog, het raam open. Hij stond kennelijk in de portiek dus riep ik en toen hij er uit stapte (dacht ik) gooide ik met grote precisie de kan leeg. Maar niet op mijn broer.
Mijn moeder was vroeger naar huis gekomen , keurig als altijd met haar hoed op en misschien nog wel met een voiltje,* en kreeg de volle laag. Ik nadien ook ! (een voile is een wijdmazige korte sluier die van een dameshoed afhangt (vDale).
Dicky Moesbergen was een straat-, school- en honkbalvriendje. Tijdens de bezetting waren we aan het “ingooien” op de van Tuyll van Serooskerkenweg op een (wat wij noemden) middenpaadje. Dat klinkt als een smal pad maar dat was het niet. Het was een vrij brede betegelde doorloop door het plantsoen met links en rechts een bank. In mijn gedachten nu wel zo’n 10 meter lang. We gooiden hard, kei hard en “plukten” de bal uit de lucht.
Toen stak een Nederlandse SS’er in uniform het pad over, passeerde Dicky en liep dus in mijn richting. Dick wees duidelijk in de richting van de Germaanse held, mikte en gooide, weer keihard. Raak! De bal kwam waar ook bij een landverrader de nek aan zijn achterhoofd grenst. Hij greep naar zijn nek en dacht na, ja echt, dat duurde een halve minuut, en maakte toen een hoofdbeweging van :”kan gebeuren” en liep door.
Spannende tijd !

Ben Okker -  28 juni 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  MET EEN SISSER AFGELOPEN

Het was toen ik vanuit Zijdewind in de kop van Noord Holland lopend op weg was naar huis, naar Amsterdam, dat ik de familie Roos leerde kennen. Hoe ik daar kwam in de winter 1944? Goeie vraag.

Hoewel de spoorwegen staakten en er voor de gewone sterveling geen treinen meer reden was er een trein vanaf Amsterdam naar Den Helder v.v. nur für Wehrmacht en aanpalende zielen. Ik denk om de marinebasis te bevoorraden met mankracht en materiaal.
Om beschietingen door Engelse jagers (vliegtuigen bedoel ik, dierenvrienden) werd er uitsluitend in het donker gereden. Nadat ik al eens in Alkmaar in de goederenwagen was gekropen en zo veilig, vlug en voordelig terugkwam in Amsterdam zocht ik ditmaal wat meer comfort en was in het donker vanaf de railskant gewoon in een coupé gaan zitten. Er zaten meer personen in burgerkleding, dus waarom ik niet.
Dit maal overspeelde ik mijn hand. Tijdens de rit kwam de Feldgendarmerie de coupé binnen; “Ausweisse !”
Ik gaf mijn broers persoonsbewijs en was dus 15 jaren jong i.p.v. 18. Daar waren ze niet blij mee. Toen ik te kennen gaf dat ik niet méér kon overleggen en desgewenst verklaarde dat ik eten haalde van mijn moeder en broertjes en mijn vader in Duitsland zat braken ze mijn voordracht af: “Mitkommen”. Dat deed ik met mijn onafscheidelijke rugzakje. We gingen naar de deur, die deed hij open en schopte mij van de, gelukkig niet erg hard rijdende, trein. Ik maakte in een dikke laag sneeuw een redelijk zachte landing maar herinner me heel goed een moedeloos gevoel: ik blijf hier maar liggen. In Zijdewind, bleek me later.
Het trok koud op en dat bracht mij terug bij de les. In het donker vond ik een boerderij waar ik aanklopte maar waar mooi niet werd opengedaan. Uiteindelijk ben ik in een stal gaan slapen, waar nog een aantal luidruchtige koeien stonden. Ik was heel moe maar ze kregen me wakker met hun luidruchtige grote boodschappen. En: ik weet het sindsdien uit de eerste hand: koeien laten ook winden !
De volgende dag zette ik lopend koers richting Amsterdam en het was op die tocht dat ik een tijd opliep met twee vrouwen. De ene leerde ik later kennen als moe Roos genoemd door de andere: Agaath. Ze woonden in Heiloo waar ze me meteen uitnodigden om te slapen. Er bleek ook een vader Roos te zijn maar die zag je nauwelijks. Verder een dochter Roos waarvan (ja, ik schaam me) de naam vergeten ben. Dochter had een vriendin over de vloer en later ook twee vrienden: Klaas en Herman.
We hebben gezellig gekletst en dat vond kennelijk iedereen want ik werd op mijn tochten uitgenodigd om te overnachten zodra ik in de buurt was. Baldadig spraken we af een volgende keer een feestje te bouwen. Ik zou wat tarwe meenemen uit de noord.
Klaas en Herman wisten een plaats waar een boer aardappelen “gekuild”had en een van de meisjes had een koffergrammofoon.
Die keer kwam. We bakten platters van de tarwe (gewoon: malen ballen draaien,platslaan en op een hete plaat op de kachelleggen).
Er waren wat aardappelen en we draaiden ons lens aan de koffergrammofoon die midden in een plaat al moest opwinden omdat die dan buiten adem was.
Bedtijd. Klas, Herman en ik moesten ons nu gedrieën behelpen in de twijfelaar, die op de vliering onder het schuine dak stond.
“Jongens,even draaien” was het een paar keer en dan moesten we alle drie, lepeltjesgewijs, overstag. Nu hadden we een po onder bed staan om geloop ‘s nacht te voorkomen. Op een gegeven moment klonk het teleurgesteld: “jongens, de pot is vol ! “
Er bleek voor wat daglicht een soort glazen dakpan te zitten en toen we die er uit haalden kon de po in de dakgoot geleegd worden.
’s Morgens had Klaas of Herman de dakpan er even uitgehaald om te luchten en keek naar buiten door de opening, toen hij een kreet gaf en riep: ”jongens, kom nou eens kijken”.
Beneden zagen we moe Roos die voor een lekker kopje surrogaat thee de ketel vulde vanuit een regenton, waarin het water werd opgevangen dat via de dakgoot ………………….
Het viel beneden wel op dat we alle drie geen thee gedronken
hebben maar we hebben nooit iets verteld……………
Als ik U nu vertel dat die Klaas later minstens 10 maal turnkampioen van Nederland is geweest (ja, inderdaad het was Klaas Boot) kunt U dan mijn gedachte volgen dat het misschien héél anders gegaan was als we die ochtend wèl…………………..

Ben Okker -  11 juli 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  EEN SLIPPERTJE  

Het zal ongeveer 45 jaar geleden geweest zijn dat ik Amsterdam en wat meer specifiek de Stadionbuurt verliet. Daar had ik toen met mijn ouders en broers vanaf mijn vijfde jaar gewoond met twee onderbrekingen.
Van 1946 tot 1949 door militaire dienst, goeddeels overzee, en
vanaf 1952 tot 1957 doordat wij na inwoning ons eerste huurhuis vonden in de Indische buurt. Om precies te zijn: op de Insulindeweg, links op het stuk tussen de Molukkenstraat en de Kramatweg.

Het was de tijd van woningnood (ja, toen ook al) maar na de tropendienst
en de daaraan verbonden lichamelijke en geestelijke inspanningen vrijwel aansluitend aan de bezetting, wachtte ons Luilekkerland.
Niet dat we het in dienst slecht hadden, ben je gek ! Fl. 1,25 per dag in Nederland was toch ook fl. 8,75 in de week ! Ja, guldens natuurlijk,
Daar ging wel direct een paar piek van af voor bv.. de sigaretten, die nog op de bon waren en je dus in natura kreeg. En naar ik stellig meen 1 weekend per maand vrij reizen,verder half geld.

Sorry, ik dwaal af, Dat we bevoorrecht waren bleek ook uit het feit
dat wij na afzwaaien konden worden ingeschreven bij het CBH (Centraal Bureau Huisvesting) ik meen zelfs op de urgentielijst. Mind you !
Of dat hielp? U weet wel beter. Vrijwel maandelijks ging ik informeren en kwam zo te weten dat als je ondertrouwd was, jaaaaa, dan werd je nòg urgenter. Niet van dat benauwde, had ik in dienst geleerd, in ondertrouw .
Wist U, dat ondertrouw maar een jaar geldig is? Nou dat leerde ik toen ik een jaar later nog geen huis had maar wel werd mijn “eerste scheiding voor het huwelijk” een feit bleek.

Voor ik U ga vervelen vat ik maar even een stuk samen: na 2 maal ondertrouw trouwde ik. Resultaat? Nada! Er kwam een zoon:
We werden nòg urgenter maar mooi verder niets.

Huiseigenaren mochten meen ik me te herinneren elke tweede woning zelf verhuren, zij het wel aan iemand met een urgentiebewijs. In de praktijk kwam het er op neer dat er dan vaak een “overname” gevraagd werd wat neer kwam op sleutelgeld. Tja, dat kon ik mij na de bezetting en diensttijd niet permitteren of realistischer gezegd: dat had ik gewoon niet.

Nu hadden we na terugkomst in Patria een brief van Prins Bernhard gehad in zijn functie van Inspecteur Generaal der Strijdkrachten.
Daarin schreef ZKH onder meer iets in de geest van “waar het de ondersteuning van redelijke verlangens betreft kunt ge op mij rekenen”.

Terug naar de woningsituatie. Op een dag stond er weer een advertentie in de krant waarin een huurwoning werd aangeboden. Mijn schoonmoeder, bij wie we inwoonden en die pas echt van me ging houden toen dat niet meer het geval was, wees me er op. “ja, voor dik geld” wist ik.
Nadat ze betoogde dat ik dat pas kon weten als ik……… heb ik telefonisch contact opgenomen, zoals toen gebruikelijk, via een telefooncel.

Er volgde een afspraak met mijnheer T. uit de Watergraafsmeer, die zich makelaar noemde. Voor de deur op de Insulindeweg. We liepen drie trappen op, waarbij de buren even aan de deur keken, nieuwsgierig wie ze boven zich kregen. De woning was slecht of niet onderhouden, maar had wel 2 slaapkamers en geen comfort. De wastafel wat het keukenfonteintje, de badkamer was het badhuis aan het Javaplein. De weekhuur was fl. 7,65 en daarbij kwamen 1500 gulden kosten. Bij betaling van fl. 1507,65 had ik een huis. Ik vroeg een dag bedenktijd.

Ik linea recta naar het hoofdbureau van Politie. Ik mocht mijn verhaal doen, refereerde aan mijn verleden in deinst van het vaderland en mijn vriend, de Prins op wie ik kon rekenen en ……..de heren waren bereid te bellen. Mij werd even later meegedeeld dat de Officier van Justitie sympathie voor dit geval had en de “makelaar” werd op het bureau ontboden. Diens verhaal was kort en eenvoudig: hij had me het huis willen
toewijzen maar ik verlangde een opknapbeurt en ja, die kostte ………..
“Zie je van het opknappen af?”, vroeg oom agent me, met een knipoogje.
Nou, daar was ik niet kinderachtig in.

Na afloop kwam de “opzichter” die wekelijks de huur incasseerde en
voor zijn kunstgreep de “makelaar” had ingeschakeld naar mij toe:
“of het gebeurde onder ons kon blijven?” Ik heb hem dat bevestigd ik geen “zolang ik geen reden tot praten heb”. Dat wierp later zijn vruchten af toen we een ruit braken en hij besloot het bij wijze van uitzondering
te laten maken.

Vijf jaren woonden we er tot er gelegenheid was tot een “creatieve woningruil” met de Jasonstraat, dus terug in de Stadionbuurt.

Ben Okker -  11 juli 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog   ANTISLIP 

U weet nu hoe we vanuit de Stadionbuurt in de Indischebuurt terecht kwamen en misschien interesseert U ook de terugkeer. Ga ik U vertellen, want het geeft wel een beeld van de woningsituatie van de 50er jaren.
Maar omdat we wel 5 jaar op de Insulindeweg woonden konden we ook ervaren òf er een verschil was tussen de mensen in beide buurten en zo ja wat dat onderscheid dan wel was.
Nou, dat verschil was er en de eerste die dat ondervond was mijn jeugdige echtgenote. Bij de groenteman b.v. “zeg het es,wijfiie”.
Dat was ze niet gewend en ze vond het direct een rare vent.
Maar diezelfde rare vent gaf junior , toen hij aan het handje meeging boodschappen doen, wel een banaan: “hier knul, voor jou”.
Niet van dat benauwde was hier kennelijk de lijfspreuk.
Even voor de groenteman was een drogist: Waterman.
Een zand-zeep-soda- en dropjes drogist. Daar kreeg de kleine man niet bij godsgratie een balletje, maar een rolletje dropjes of pepermunt.
Da’s andere koek! Later hoorde ik in een stamcafé na een paar verbroederende pilsjes de verklaring van een autodidact: “in sommige milieus is het gebruikelijk bij de geboorte al de geef-klier weg te gooien”.
Ik heb het nooit bij een medicus gecheckt maar het klonk me toen plausibel in de oren.
Een heel mooi voorbeeld van solidariteit wil ik nog vertellen: Na bezetting en onderduik plus aansluitende militair dienst was ik eindelijk na een gaatje van ca 8 jaar terug in het normale leven. Tot landsbestuurders, die daarvoor geleerd hebben, een groots idee poneerden i.v.m. de koude oorlog van toen:
de BB, Bescherming Bevolking. Branden blussen, brancards slepen, puinruimen, voor “in geval dat…” Wie neem je daarvoor? Nou, dat wisten ze al snel: die zelfde jongens maar weer. Opleiding? Tuurlijk, in je vrije tijd na je werk. Geniaal toch? Tegen vergoeding: één gulden (€ 0,45) per avond.
Daar had ik nu eens geen zin meer in, bovendien vond ik het beneden de waardigheid van een ervaren soldaat. Toen ik op het informatieblad dus de vraag tegenkwam: “hebt U na Uw demobilisatie nog medische mankementen (vrij door mij vertaald) gehad,” was voor mij het vakje te klein. Natuurlijk vroeg men ook de naam van de huisarts.
Toen ik later een weekje of zo op straat dokter d.H. tegenkwam sprak hij mij aan: “ik heb wat vragen over je gehad. Wat wil je eigenlijk: er in of er uit.”
Grote klasse !
Het zal U duidelijk zijn dat U van mij over de buurt in die tijd geen kwaad woord hoort. Toch wilden we wel weg . Je ’s morgens wassen in een graf koude keuken (de kachel stond in de huiskamer maar was vaak uit ’s morgens), na gebruik van de gehuurde wasmachine (Hoover) waarbij je de aardleiding aan de kraan klikte, stond de keuken blank. Zaterdags ’s middags (6 daagse werkweek) met volgnummertje wachten in het badhuis, de veranda (3 hoog) met zwabberend los hek, ga maar door.
Toen hoorde ik van mijn ouders dat een buurman weg ging omdat hij een slagerij begon waar een woning bij was. Onze truc was: de man voorstellen met ons (op papier) woningruil te doen. Daarna moest hij onze etage in oost opzeggen en de winkel betrekken en wij konden terug naar de Jasonstraat.
Na enige aarzeling zag hij voordelen: hij had pas geschilderd, dus als we daaraan zouden bijdragen…. Wat moet je? Ja dus. Nog twee maal schoot hem later iets te binnen waarvoor hij een vergoeding vroeg maar mede dankzij een welkome financiële bijdrage van mijn vader ging het feest door en kwam ik na vijf jaar terug in de oude buurt. In een 4 kamerwoning met badkamer ! Bovendien ging mijn zoon een jaartje later meen ik naar de Spartaschool, waar ook ik mijn eerste niet geringe kennis heb opgedaan. Wat wil een mens nog meer ?

Ben Okker -  9 augustus 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  VREEMDE MENSEN IN ZUID

Natuurlijk kwamen er ook in “mijn tijd” vreemden in onze buurt. Ik noemde al eerder Duits-Joodse klasgenootjes op de Spartaschool.
In de Amazonenstraat kenden wij één (ik herhaal é é n ) donkere jongen: Eddy. Een vrolijke knul met zwart krulletjes haar. Daar had niemand moeite mee.
Einde 50-er jaren kregen we er wat Amerikaanse studenten bij.
Onopvallend, ze manifesteerden zich niet als groep, absoluut niet.
Het was : go with the flow. Ze werden b.v. Ajaxied. Hoe ze me dan opvielen?
Op een dag kwam op de zaak een jong echtpaar. Ze hadden wat antiek gekocht en dat moest worden verzonden naar de States. Niet te duur want ze waren "poor students". Hun adres was “per adres” gemeubileerd gehuurd in de Argonautenstraat op het stuk vlak bij het Stadionplein aan de rechterkant. In mijn herinnering een beletage.
Ze woonden dus om de hoek van de Jasonstraat en ik zou de papieren wel even bij ze afgeven.
Het werden goede kennissen: Jay en Eunice G. “Poor students” dekte niet geheel de lading. Jay studeerde medicijnen maar zijn vrouw was dochter van een bemiddelde familie, hij woonde dan ook bovengronds.
Door hun leerde ik Bernie S. kennen met vrouw Sandy maar die woonden aan het Emmaplein in een souterrain. Dus onder de grond. De groep van Amerikaanse studenten groeide. De meesten hadden een beurs en omdat iedere dollar in Nederland toen naar ik meen tussen de 3 en 4 gulden opleverde (ik meen fl. 3,60 maar, geachte critici, het is bijna 60 jaar gelden) kwamen ze er wel mee uit, terwijl ook vaak de echtgenotes werkten.
Toen Jay met Eunice al vertrokken was kwam zijn broer Steve. Toen die goed geïnstrueerd door zijn broer zich meldde bij een van de vriendengroep kon hij al zingen: “op een slof en een ouwe voetbalschoen wordt Ajax kampioen”. Steve kwam te inwonen aan de Corn Dopperkade en werd bijna een geheide Amsterdammer.
Zodra er weer een vertrok werd ook een beroep op ons gedaan. Mijn boer taxeerde (als beëdigd meter- en weger) het volume en Kokernoot ergens achter de Westerdoksdijk, verkocht goede gebruikte kisten in alle maten. Die reus van een man gooide dan achteloos de kist vanaf een stapel op straat om de kwaliteit de demonstreren. Dan hielpen we pakken.
Het contact met Bernie (Bernard S werd een bekend psychiater, Jay G een KNO-arts) hield nog een jaar of wat na het afstuderen en vertrek aan en hij stuurde me later o.m. een foto met vrouw Sandy voor hun eigen vliegtuig. Tja, psychiater in een gekke wereld . . . .
Van Steve weet ik alleen nog dat hij een prijs won met . . . . parachutespringen. Tijdens het pakken vond ik een langwerpig en puntig stuk doorzichtig kunststof. “Weggooien zeker?” Om de dooiedood niet,
prijs voor een precisie sprong. Waar een mens al niet zijn leven voor in de waagschaal stelt.
Van een van de studenten kreeg ik op een ochtend een telefoontje: “Ben, I need a lawyer for my divorce”. Dat bleek later wat voorbarig, het is weer goed gekomen. “Gaat er uit in de was” wist mijn moeder al.
Ik heb hun carrières af en toe gevolgd op Google en dat was niet mis.
Een eredoctoraatje voor onze begeleiding was niet misplaatst geweest.
Toch?.”
Verdere vermeldenswaardige vreemdelingen uit Zuid. Er schieten me er nog twee te binnen.
Friedl Walz, een meisje ooit van Duitse herkomst ,die het nauwelijks zelf nog wist. Tijdens de bezetting bleek de familie , tot eigen verrassing neem ik aan, volksduitser” te zijn, wat weer iets anders was dan rijksduitser.
Vraag me niet wat dat was. En dan nog Bruno M. Joods-duitse vluchteling.
Die met zijn broer confectiefabrikant werd. Hij was het type dat nooit goed Nederlands zou leren.
Na jaren begon hij ook een eigen atelier waar een dozijn geheid Amsterdamse meisjes kwamen werken. De familie blij: nu leert hij eindelijk de taal ! Misschien wat meer Amsterdams, maar dat was beter dan . . . . Misrekening. Maar na 6 weken al verstonden vrijwel alle naaisters wel Duits !

Ben Okker -  21 augustus 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  AFWIJKEND GEDRAG

Afwijkend gedrag, daar maak ik me aan schuldig.
De bedoeling is immers herinneringen aan Zuid en in mijn geval meer specifiek de Stadionbuurt.
Doe ik dat? Flauwtjes, denk ik zelf, want mijn bijdragen zijn meer herinneringen aan mijn/het leven van toen. Soms ervaringen die makkelijk ook in een andere wijk plaatsgevonden konden hebben.
Maar zolang de redactionele scheidsrechter niet zijn rode kaart trekt………………
Overigens werd mij de vraag gesteld of ik foto’s had uit die tijd.
Nee, sorry, vrijwel niet. Maar dat kan ik verklaren.
In de vooroorlogse jaren was het geld inkoop een stuk duurder dan nu ! Ja, zelfs nu er sprake zou zijn van recessie. Zou zijn, dat schrijf ik bewust. Terug van twee auto’s naar één? Van twee huizen naar één?
Misschien ook van twee vrouwen naar één? Op dat laatste na moet het eenvoudig te doen zijn zonder juridische/psychiatrische hulp. Da’s dus geen echte recessie, maar een groeistuipje. Tel niet wat je mist maar wat je over hebt !
Maar in die tijd (waarin ik opgroeide) had mijn moeder wel een laten we zeggen “foto-apparaat” maar dat heette een boxje. Het was ook een doosje, zwart, waarmee mits je het laadde met een filmpje (dat was best ingewikkeld, want het kon losschieten) ik meen 8 foto’s gemaakt konden worden. Formaat 6 x 9 cm.
Daar knipte je maar niet mee op los ! Een filmpje werd gekocht voor hoogtij dagen: een verjaardag of een dagje uit, vakantie of de eerste stappen van de kleine. En pas op: niet bewegen. Ik denk dat de sluiter stond op 1/25 sec. Dus ALS je al gefotografeerd werd bij ons dan waren het altijd personen, moeder aan het strand (goed ingepakt) vader voor een auto (van een ander) of de opgroeiende jongens. zoals mijn broertje op het “zandland”, nu Buitenveldert. Geposeerd.
Buurtfoto’s waren er niet bij. So sorry. Wel herinner ik me er een van mijn middelste broertje en ik met “klotjes” op het hoofd op een hekje in het Vondelpark. Misschien kan ik die nog eens vinden maar zonder schriftelijke toestemming van mijn broer doe ik er niets mee.
Later met de oorlog kwamen er papierfilms, dat waren geen blijvende prentjes en nog later dienst, hier en gunter. Daar heb ik wel foto’s van. Maar de Tangoeban Prahoe ligt niet in de Stadionbuurt en de Passar Senen ook niet. Ja, het zou wat kunnen zijn voor de Indische Buurt misschien. Vandaar het gebrek aan foto’s van de buurt in mijn jeugd.
Maar genoeg herinneringen en als U het daarmee wilt doen…

Ben Okker -  15 september 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog OPA 2  

Mijn oma en opa bijvoorbeeld. Zij woonden in de Bernard Kochstraat 24 en dat mag want dat is zuid. Een benedenhuis op de de hoek met de Pieter Lastmankade. Van de “Algemene’. Kenners weten: dat is de AWV, de Algemene Woningbouw Vereniging. Opa was N.H., oma Ev.L maar ze waren lid van de Algemene.
Dat kon je direct zien als kenner: de huizen waren begroeid met klimop, ramen en deuren buiten in donkergroen en de omlijsting een soort oranje. Nee, inderdaad, geen koninklijk oranje. Doordat het een hoekhuis was, hadden mijn grootouders ramen zowel in de Bernard Koch als op de hoek op de kade. De ramen op zich hadden weer kleine ruitjes. Lastig bij het lappen, zei oma maar voordeliger bij glasbreuk, zal de AWV gedacht hebben. Er zat een mooie droge kelder onder het pand door een luik in de keukenvloer te bereiken via een solide trap met brede treden. Maar die gebruikte oma niet, want er zaten wel eens ratten die het water van de kade even zat waren.
Opa (mag ik ‘m even voorstellen: Gerrit Smit) was diamantslijper bij Asscher in de Tolstraat. Voor zover ik weet een mensenleven lang.
En lid van de ANDB (Alg.Ned.Diamantbewerkers Bond, sinds 1894). Dat was de club van Henri Polak en ome Jan van Zutphen. Die hadden al heel vroeg een vijfdaagse werkweek. Dan zat opa Smit (hij was geen strijdbare man, hield van orde en regelmaat ook wat de tijd voor zijn borreltje betrof) in de slaapkamer voor het open raam met hor aan de Pieter Lastmankade. Dan kon hij over de brug richting Marathonweg kijken. Op de brug kon je dan net de haringkar van Gilissen aan de andere kant zien.
Het bed achter hem was door een kamerscherm discreet aan het gezicht onttrokken. Ik zat dan wel naast hem, de conversatie was beperkt. Als oma, op de terugweg van winkelen, op de brug een van de buren tegenkwam en even stond te praten zei hij tegen me: “moet je die vrouwen weer zien kletsen”
Opa was een zoon van Broer Smit uit Broek in Waterland en Geertje Houtman uit Durgerdam. Wat????? Ik van boerenfamilie ??
Dat is verjaard, ze waren van resp. 1831 en 1833 en begonnen een melkwijk in de Amsterdamse Jordaan. Opa zelf werd in 1872 in Amsterdam geboren. Waarschijnlijk aan de voet van die ouwe Wester.
Maar hij deed aan upgrading: hij trouwde in 1894 Johanna Christina van Nassau. Ja,ja, mijn grootmoeder, waarover misschien later.

Twee herinneringen nog aan opa:
1. Ik kreeg zakgeld van hem ! Iedere zondag een “nikkeltje”, dat was het mooie vierkante stuivertje van toen. Dat versnoepte ik stante pede op de terugweg, want de Insulinde op de Olympiaweg was zondags open en had Havé repen met voetbalplaatje.
2. We luisterden samen naar interlandwedstrijden, op de radio distributie oog duidelijk verslagen door Han Hollander.

Opa at vrijwel nooit warm eten zoals groenten en vlees, maar begon de dag met “geklutste” eitjes . Verder brood met ouwe Leidse en stapels pannenkoeken die oma geroutineerd met twee pannetjes stapelsgewijs bakte. Verder wel eens bruine bonen en trouw zijn kleine glaasjes ouwe jenever, die oma los per maatje kocht.

In de laatste oorlogsjaren vielen de drank en de eieren weg, werd hij ziek , scheurbuik, en overleed.

Een reus was geveld.


Ben Okker -  15 september 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  . . . . EN OMA

Even mijn grootmoeder voorstellen?
Johanna Christina van Nassau !
Daar staat U van te kijken, he? Geboren op 25 april 1873 als dochter van Willem Nicolaas van Nassau en Johanna Maria Marsman. Oma’s grootvader heette eenvoudig Willem van Nassau. U heeft die naam meer gehoord? Klopt!
Grappig is dat in de kerkelijke registers de naam ook wel geschreven werd als van Nassou. Veelzijdigheid was altijd al een van onze kenmerken.
Oma had één zuster Maria Johanna en drie broers:
Willen Christiaan, Christiaan Laurens en Leendert.
Over die gegevens kon ik nu makkelijk beschikken omdat we ons in de bezetting alle uittreksels van Burgerlijke Stand en van de kerk verschaft hadden om aan te tonen dat mijn broers en ik niet meer dan twee joodse grootouders hadden. Dat betekende geen ster ,geen J (hoofdletter !) op het persoonsbewijs en dus geen deportatie. Een verkeerde grootouder meer en de wijzen uit het oosten hadden anders beschikt.
Terug naar oma. Johanna Christina Smit-van Nassau woonde dus op de Bernard Kochstraat nr. 24 in Amsterdam zuid en deed haar boodschappen eenvoudig op de Marathonweg (alleen maar even de brug over) waar een keur aan winkels was. De banketbakker Kiebert ( nee, dat spreek je uit als Kiebèr), naast Hartman het kaasboertje Even verder Wiedeman de drogist, vlak voorbij Boeree, de slager . Keizer heette de koffiezaak meen ik, en naast de sigarenman van de Kwast nog een slager , Hermans, wiens leverworst naar lever smaakte.. Kom daar nu eens om !.
Dan heb ik nog de groenteman overgeslagen.
Aan de overkant was Oet, op het hoekje van de Olympiaweg,
verder een juwelier, een dameskapper , terwijl op de hoek tegenover Kiebert een boekhandel annex postagentschap was vlak naast Meyer, de bloemenman..
Geen kruidenier? Dat dacht U maar: op het volgende stuk rechts van Amerongen (de vader van Eddy en Ferdi Posthuma de Boer)
recht tegenover een filiaal van de Spar. Verder op de Olympiaweg, ongeveer tegenover het poortje van de Simsonstraat (daar woonde weer de familie Sterman, Otto, de toneelspeler/honkballer en een leuk zusje dat, geloof ik, Topsy heette) was een politiebureau. Daar ben ik enkele malen te gast geweest. Korte bezoeken, ik ben geen plakker.
Wat ik bedoel maar te zeggen: oma had alles bij de hand. Ik ging vaak mee boodschappen doen en bleef dan ’s avonds eten. Ik denk dat oma het prettig vond in verband met het eetpatroon van opa. Er werd dan heerlijk gekookt: soms aten we konijn, bereid met een laurierblaadje, dat was smullen. Ook de gestoofde aal, die kon je van het graatje zuigen, was een bestseller. Tot ik er een keer teveel van at. Toen was het voor mij over en dat heeft waarschijnlijk de visstand mede gered.
Voor opa werd dan bij de slijter twee maatjes jenever gekocht.
Ook eau de cologne kocht oma los per maatje (1 dl), maar dat was voor haarzelf, ze sprenkelde dat op haar zakdoek.
Op verjaardagen haalde oma uit ! “Ze heeft weer in de bus geblazen”, zei men dan. Daarmee moet een spaarpot bedoelt zijn, in ieder geval geen autobus. Boerenjongens maakte oma zelf, ik meen rozijntjes geweld in de brandenwijn. Opa had natuurlijk weekloon, de vrijdag (de laatste werkdag van de week) was zijn eerste opdracht om bij Kip’s in de Tolstraat langs te gaan voor de heerlijke leverworst. De helft gebruikte oma als beleg en een paar plakken legde ze in, in het zuur. Als op zondag de kinderen kwamen (drie echtparen, het vierde woonde in Den Haag wat ook niet misstaat als je moeder van Nassau heet) aten ze ook een stukje zure leverworst.
Oma had nog warenkennis en was noodzakelijkerwijs zuinig.
De slager moest b.v. een kalflapje afsnijden en mocht het dan draaien tot gehakt. Als hij dan geïrriteerd zei: ”ik heb hier kalfsgehakt” stootte ze mij aan. Ik wist immers van haar dat hij daar allerlei rommel doorheen draaide !
Oma had een eigen vorm van ontkennen. Als men haar iets probeerde te verkopen waarover ze niet eens wilde discussiëren zei ze eenvoudig “Aju paraplu” wat een definitieve afwijzing betekende. Ver voor Peter Knegtjes.
De avonden zonder tv en zelfs met beperkte radio-distributie?
Ze speelde dan kaart met opa. Er zat een la in de tafel (een schuif voor de Vlamingen) daarin lag het kaartspel plus een doosje met halfjes*, dat was het speelgeld. Oma zette dan haar lorgnet op,
Het knijpbrilletje dat aan twee zijden een moet achterliet op haar neus, ze had aandacht voor het spel.
Oma overleefde de oorlog royaal en bracht haar laatste jaren door In een Ev. Luthers Tehuis op het Starinplein. Ze overleed einde 1952 op 79 jarige leeftijd.

• halfje = een muntje van een halve cent
kwalijk vind ik dat ik het als zodanig niet (meer)
in van Dale kon vinden.


Ben Okker -  21 september 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  ZUIDERLINGEN

Terugkijkend heb ik me wel eens afgevraagd: was er in mijn jeugd sprake van een bepaald type bewoners in zuid, of meer specifiek in de Stadionbuurt. Had gekund.
In tegenstelling tot na de oorlog was er geen sprake van woningnood. Integendeel, er was wat leegstand. Bovendien waren het allemaal huurwoningen, dus je kon een huis zoeken in de wijk van je keuze en U weet wat gezegd wordt: soort zoekt soort. Ook hadden we collectief de naam “bekakt” te zijn (probeer dat eens te visualiseren, of nee, doe eigenlijk maar niet). Dat werd ons wel duidelijk gemaakt bij b.v. schoolwedstrijden tegen teams uit oud-west met de vaste kreet : “hup lui, zet een punt….”.
Nou, ik ben tot de conclusie gekomen dat er van één soort bewoners absoluut geen sprake was, maar ja, het mengen van meerdere ingrediënten leidt ook tot een herkenbare smaak, mits je het evenwicht bij de hoeveelheden maar handhaaft.
Kom daar nu eens om , maar dit terzijde.


prototype van een zuiderling ??
omstreeks 1960

Laten we eens de buurt ingaan om de verscheidenheid aan te tonen.
Op de van Tuyll van Serooskerkenweg (ons langste adres ooit, je betaalde toeslag bij het laten drukken van postpapier) woonde op nr 23 huis Westerhoff, daar bestelde je je radio-distributie (moeilijke woorden kunt U zelf opzoeken). Maar boven ons, op 25 twee hoog de familie Schlick.
Hij was een hogere ambtenaar en hoe ik dat nog weet is een verhaaltje op zich: wij kwamen in 1931 op de van Tuyllweg (ik spaar print-inkt ten bate van Griekenland) wonen en enkele jaren later kwamen we in de Jasonstraat. Over onze situatie in de oorlog vertelde ik eerder. Toen we in 1945 bevrijd waren zag mijn vader kans om met een militair transporttoestel mee naar Engeland te vliegen. Er moest weer begonnen worden met werken. Hij vond daar lerenlappen (window-leathers) en vond in Nederland makkelijk kopers , maar er was een invoervergunning nodig. Dat kon de oude buur Schlick bewerkstelligen.
Wie en wat waren de buren in de Jasonstraat ? Hr en mw Schouwenburg (voor de oorlog) waren bij het onderwijs.
Daar kwam later de zeer bescheiden familie Freudenberg wonen, die helaas werden gedeporteerd. Daarna (nog in de oorlog) de familie Brugman en hij was bij de zedenpolitie. Kon mooi vertellen ! Later kwam hij bij de Nederlandse Bank en namen zijn verhalen kwalitatief sterk af. Hij emigreerde naar de States na de bevrijding.
Boven ons op de 2e kwam een verkoper herenmode die midden vijftigerjaren werd opgevolgd door een stuurman wilde vaart en zijn vrouw die in de horeca actief was. Indien samen dan vormden ze een explosief energiek koppel.
Onder ons (och arme…) woonde Jacobson, hij was vertegenwoordiger.
Later kwam van de Stroom er te wonen, die mij na de ”houtdiefstal” (’n ouwe deur… who cares?) wist vrij te krijgen via de Schalkhaar politie. Hij kwam laat ik zeggen “uit de fietsenbranche” (hij had een stalling) maar opende na de oorlog een bloemenzaak. Hij vroeg mij toen om een korte slagzin voor op zijn kwitanties. Mijn voorstel was toen: Kijk hier is, Kijk daar is, U slaagt toch bij d’Iris. Werd nooit gebruikt dus is nog voor een zoet prijsje beschikbaar………
Naast ons woonde een persfotograaf, maar dat was tijdelijk. Hij vertrok met achterlating van gezin. Wilde vermoedelijk wel eens een ander plaatje ontwikkelen. Begrijpelijk.
Op de hoek was de wijnhandel van Weddepohl. Die had ook een dochter en buurtvriend Japie zag daar wel wat in. Het huwelijk ging over maar hij hield er een winkel aan over. Zakelijk talent dus.
Om de hoek op de Stadionweg rechts woonde die grote brede verkeersagent van de munt. Ome Jan. Het multitalent dat het gecompliceerde meerarmige stopbord bediende. Alsof hij in een boek bladerde. Hij bekeurde niet, maar sprak toe, ook op zo’n 20 meter afstand en daar was de betrokkene niet blij mee.
Was je laat en “schoot je door” dat gaf hij luidkeels te kennen dat “als je zo’n haast hebt nu, had je wat vroeger uit je luizenpakhuis moeten kruipen”. Dat hielp heel goed!.
Eentje nog om de verscheidenheid te onderstrepen:
Tweede stukje Jasonstraat tussen van Tuyll en Argonautenstraat.
Daar woonde een makelaar in een benedenhuis. Iets voorbij Lidio en tegenover Pietje (hoor-je-het-niet) Geervliet. Hij fietste door de buurt rondkijkend met een blik van “laat-ik-het-niet-zien”. Dat was zeker van toepassing,want hij was fout. Zijn zoon was nog fouter: zwart pak en laarzen.
Mijn tweede broer (3 jaar jonger) zag aanleiding om met wat vriendjes zijn deur dicht te binden (twee knoppen aan elkaar) of hij was er minstens getuige van en zal misschien zijn vinger even op de knoop gehouden hebben bij het afwerken. We menen dat er ook nog wat dode witte muizen aan het touw gehangen waren. Gewoon, decoratie.
Toen B eindelijk bevrijd was ging hij verhaal halen. Mijn broer, die hij te pakken had ,moest vertellen wie en wat maar weigerde informatie.
Koppig type, ja. Een passerende mijnheer Tjepkema (vader van vroendjes Freddy en Paul en voorzitter van korfbalclub Luto)
prees mijn broer luidkeels: “goedzo, nooit iemand verraden”.
B mompelde nog dat hij niet begreep hoe een “zoon van nette ouders…”, tja, dat begrepen de ouders zelf soms ook niet………
B zal later wel opgekeken hebben toen hij mijn vader met een ster zag……………
Ach ja, zitten ook goeie bij……………

Ben Okker -  oktober 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog  ZUIDERLINGEN PRO DEO

Tijd om er een eind aan te draaien. De zes-en-dertigste aflevering binnen twee jaar terwijl ik lang geen 36 jaar in zuid woonde, dan dreig je als oude knakker te gaan zeuren en herhalen. Zelfbescherming dus eigenlijk.

Pro deo ? (zonder hoofdletter) luidt dan misschien Uw gerechtvaardigde vraag. Ja, dat slaat op de tijd dat er nog geen deodorant was, dat je soms zonder om te kijken mensen kon herkennen. Soms hoor, Als je geen zwaar werk deed gaf de okseltjes wassen op z’n tijd een waardevolle oplossing. Maar ja………… Denk nu niet alleen aan de arbeidende man. O nee, hoe vaak zag je niet witte-boorden lieden zich in hun keurig gesteven overhemd zich even strekken achter het bureau en dan de sporen van vocht hemd onder de armen.
Dames hadden (als ze echte dames waren of zich zo voelden) vaak sousbrassen. O weet: ‘sous’ is onder en ‘bras’ is arm, het lichaamsdeel dan. Anders is het ‘pauvre ‘ ten zuiden van Vlaanderen. Eigenlijk een klein schouderkapje van nu maar dan voor de onderkant.
Goed, dit was het leerzame deel, nu terug naar meer memorabele zuiderlingen.

Bij een mij bekend scheepsbedrijf werkte al misschien 35 jaar een buurtgenoot die bij de baas (zeker 20 jaar jonger dan hij) een vertrouwens- en uitzonderingspositie verworven had als trouble shooter op kantoor. Hij was geen hoogvlieger maar door ervaring van vele markten thuis. Minstens een dag in de week bleef hij doorwerken en kwam dan laat maar tevreden thuis: “ziezo, alles loopt weer gesmeerd”.
Telefonisch was hij op de zaak niet bereikbaar, er waren nog geen centrales en hij zat niet bij het toestel met de “binnenkomende lijn”. Dat was voor de jongeren. Tot er op een avond de politie bij zijn vrouw aan de deur kwam. Wat bleek?
Hij ging met enige regelmaat ’s avonds naar het Thorbeckeplein waar hij wat dronk en later met een jolige tante naar boven ging. Dat was een steile houten trap door de deur naast de ingang, 2 verdiepingen boven de kroeg. So far so good.
Tot het lot ingreep.
Na de bovenste trede gemist te hebben stuiterde hij de trappen af en maakte hij een noodlanding tegen de straatdeur en lag al spoedig daarna in het Binnen Gasthuis. De jolige tante had nog wel wat anders te doen.
Zijn baas vertelde mij het verhaal aan de bar van het Havengebouw, waar branchegenoten elkaar maandelijks troffen. De snoeper zat met de schouder en bovenarm in gips met een ijzerconstructie waardoor de bovenarm horizontaal vast zat.
“Ik moet hem vanavond even bezoeken, wat kan ik voor hem meenemen?”
“Okselfris“, was het enige wat ik bedenken kon. De voorloper van deodorant. Het speelde dus tegen het einde van de pro deo tijd.

Het was ook de tijd van eenvoudige dingen. Ik noemde al eerder A.P. v.d. Heiden, de kleermaker op de hoek van de Jasonstraat en Stadionweg, die in zijn steeds groeiende winkel herenmode verkocht.
Later kwam daar een mooie zaak in Amstelveen bij met zoon Hans en inmiddels zijn kleinzoon.
Een pantalon sluiting voor aan de broekband had de neiging door de druk van de buik (bent U er nog?) te kreuken. Guus sr (de A stond voor Guus) maakte er werk van en bedacht een stripje in de band waardoor de pantalon ook onder zware druk mooi strak zat. Het had een naam (vergeten,sorry) en patent en haalde de krant!
Een voorbeeld van in kleine dingen groot zijn.

Niet alles liep goed af. Neem Mona R d M. een klasgenote op de Spartaschool. We zagen daar haar moeder bijna even vaak als Mona zelf. Mona’s moeder was belangrijk, dat wisten we als kinderen al.
Ze zat in de oudercommissie en alsof dat nog niet genoeg was: ze was ook de school St.Nicolaas. Haar vader was wethouder en gaf de naam aan een beroemd zwembad in de Rivierenbuurt.. Let wel, dit speelde voor de oorlog en de wethouder werd vermoord door de bezetters.

En laten we onszelf ook niet vergeten. Als jongens van 15/18 jaar deden we volkomen nutteloze gewaagde dingen die, in ons geval, goed afliepen. Tijdens een sportdag van de Wehrmacht in het Olympisch Stadion stonden er zeker 10 trams met bijwagens voor het vervoer van de bezetters bij eindpunt lijn 24. Eerst hebben we in elke bijwagen de remmen muurvast gedraaid (dat waren grote slingers) Toen dat klaar was draaiden we op de motorwagens de handels om die als zekering dienden. Dat betekende geen stroom meer. Toen het Stadion uiteindelijk leeg liep keken we eerst geamuseerd. Maar al gauw zagen we dat het goed mis was en gingen bij vriendje Pim Hettelingh (die boven de sigarenwinkel van de Groot woonde) voor het raam kijken en zagen over de volle lengte van de Stadionweg de militairen lopen, naar het Centraal Station vermoed ik. Pas op dat moment besefte ik dat het misschien niet zo verstandig geweest was……….

Dat gevoel was niet nieuw. Sommige Nederlandse militairen, gelegerd in de scholen aan de Stadionkade moeten bij de capitulatie kwaad hun karabijnen kapot geslagen hebben en in de Stadionkade gegooid.
Vriend Jeppie (Smiley Schretz) had er in ieder geval een opgedoken, ingoede staat alleen de kolf was er af. Sterker nog, er zat een patroon in.
“Zullen we die afschieten?” Ja, natuurlijk. ’s Avons tegen 8 uur (Spertijd) in het donker. We kropen in de bosjes van het van Tuyllplein ongeveer voor de fietsenstalling van Voornevelt. Ik weet nog dat ik afdrukte.

Het was een kolossale knal , galmend over het vrijwel geheel door huizen omgeven plein.

We hebben nog lang in de bosjes gezeten en de karabijn achtergelaten.
Hoewel mij ouders gelukkig nog lang na de oorlog geleefd hebben hebben ze dit nooit geweten.

Mag ik het hierbij laten?

Ben Okker -  22 november 2011
digiben (ad) planet.nl


omhoog BIJ WIJZE VAN SPREKEN

Mijn moeder werkte in de Bijenkorf na de eerste wereldoorlog. De directie werd gevormd door nazaten van de oprichter Simon Philip Goudsmit . Onder in de afbeelding van een bijenkorf,die als symbool voor de zaak gevoerd werd, stonden jarenlang zijn initialen: SPG.
Veel later verdween dit, toen er in het kader van modernisering nog maar een half bijenkorfje (uit één lijntje) werd gevoerd. Mogelijk ter illustrering van het vermagerde bedrijfsresultaat?
Ajax volgde die stijl later………………
In die tijd tijd droegen echte vele heren nog overhemden droegen met een losse stijve boord. Immers de boord werd het eerst vuil en dan kon het hemd met een schone losse boord nog een of meer dagen gedragen worden . Bovendien was het laten wassen en stijven van boorden goedkoper dan van een heel overhemd inclusief boord.
Ik herinner me nog goed het boordeknoopje, waarmee de boord aan de achterzijde van de hals aan het hemd bevestigd werd. Die knoopjes vielen vaak of raakten zoek, een bron van ellende.
Maar ja, wie mooi wil zijn moet pijnlijden !
Maaar er was soms meer pijn.. Het dragen van stijve boorden, die strak aansloten om de bewegelijke hals (ander leek het een krijgertje) veroorzaakte irritatie aan de nek en ook wel steenpuisten. Tja, zo kon je natuurlijk niet in Neerlands Nr. 1 warenhuis staan.
Dat betekende verzuim.
Kwam nu zo’n verkoper na een paar dagen weer terug In de zaak dan was de vaste reactie van de toen aan het roer stanste zoon of neef van SPG : “slappe boordjes dragen”
Dat is bij ons thuis een gevleugeld gezegde geworden.
Als iemand zich niet lekker voelde, klaagde over hoofdpijn, of wat da nook, dan was de reactie : “slappe boordjes dragen”.

Sommige dingen zijn gratis in de Bijenkorf en gaan generaties lang mee.

Ben Okker -  15 december 2011
digiben (ad) planet.nl

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<