Vijftig jaar Europaplein
Vandaag
precies vijftig jaar geleden kreeg het Westerscheldeplein
een nieuwe naam: het werd Europaplein. Elke stad en elk dorp
moest een straat naar Europa noemen, vond de Raad van Europa
bij resolutie in 1957, dat zou de integratie enorm
bevorderen. En wat zou de Amsterdamse raad dan een beetje
dwars gaan liggen?
Van een plein was toen overigens amper sprake, het was
vooral het eind van de stad en het begin van de wildernis:
‘het landje’. In 1961 verrees hier de Nieuwe Rai. En daarmee
werd het echt een nieuw plein, niet alleen in aanzien, ook
in karakter. De middenstand paste zich aan. Bakker Westra
maakte een hoekje vrij voor patat: 15 cent kleine zak, een
kwartje een grote zak, piccalilly een stuiver, mosterd
gratis. Hij verkocht ook knakworst van de firma “De man van
de knakworst’. Op het etalagemateriaal
hapte een man in een heel lange knakworst, in werkelijkheid
viel die omvang wat tegen. Ieder jaar werd Westra’s
patathoekje wat groter en de broodbakkerij wat kleiner, tot
er alleen nog een cafetaria was. En zo ging het verderop
ook: Het Europaplein werd een eetplein voor de bezoekers van
de Rai.
Ondertussen waren de kinderen uit de Rivierenbuurt “het
landje’ kwijtgeraakt, hun speelterrein, hun oase.
Wie kennis
wil maken met de ware grootsheid van ‘het landje’ kan een
kijkje nemen op de site Zuidelijkewandelweg, waar de
getuigen verhalen over fikkie stoken, aardappels poffen, en
enge mannen die zich waarschijnlijk zelden hebben vertoond
maar die toen al door behoedzame ouders in stelling werden
gebracht. Psychologische grens van “het landje” was ‘de
dijk’, waarop later de rondweg kwam maar die in de jaren
dertig aangelegd was voor een nooit gerealiseerde spoorbaan.
‘De dijk’ was het Sodom en Ghomorra aan het eind van de
oase. We gingen er in kleine groepjes nog wel eens met
stokken bewapend heen, want vijandelijke figuren lagen op de
loer. Nooit gebruikt die stokken, en van de verhalen dat
‘ze’ ‘het’ daar ‘deden,’ zo maar in de open lucht, bleven de
bewijzen trouwens ook uit. Wat er wel was: de verwachting
van grote avonturen, en dat was mooi genoeg.
Voetbal was essentieel op het landje, straatclubjes tooiden
zich met officieel klinkende namen en kwamen tegen elkaar
uit. Hans van Stratum schreef er kort na de oorlog een
jongensboek over, “In de Ban van Koning Voetbal”. Het
verhaal is compleet verzonnen zegt hij zelf in zijn
inleiding, inspiratiebron was een honkbalclub die HBS’ers
hier in de jaren dertig hadden opgericht: “The River Boys” -
ze woonden immers in de Rivierenbuurt.
Een half jaar geleden had ik het op deze plek over acteur
Titus Muizelaar, een leeftijdsgenoot van me die, zo bleek
uit een interview in HP/De Tijd, zijn jeugd net als ik had
doorgebracht in de Deurloostraat. Daar was ik verbaasd over,
ik kende Titus helemaal niet en stelde vast dat je ook als
buitenspelend kind te zelfder tijd vlak bij elkaar kunt
wonen en toch kunt leven in twee werelden.
Ik kletste uit mijn nek. Straatgenoot Jan de Bie stuurde me
een foto daterend van eind jaren vijftig. Zittend uiterst
links Titus en ik daar pal naast. De foto is gemaakt op “het
landje’, met op de achtergrond het Europaplein.
PAUL
ARNOLDUSSEN
17 juli 2008
[dit artikel is ook verschenen in Het Parool d.d. 16 juli
2008]
Lees ook:
Riverboys van Ben Okker >>
Terug naar de vorige pagina << |