Ingezonden bijdrage van John Beerman

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Pagina van John Beerman


Buurtregisseur Scheldebuurt

Van den regen en den drup

Slagregens geselen het politiebureau. Ik zie vanuit onze kantine, hoe de takken van de bomen rondom het zwembad, bijna dansend heen en weer zwiepen in een zo te zien, pisnijdige wind. Avondschemer maakt zich meester van een herfstachtige Rivierenbuurt en ik moet nog op pad…
Wandelsurveillance in het donker. Vigilat ut Quiescant. Ik doe mijn oude korpscredo eer aan, ondanks dit hondenweer. De kraag van mijn uniform gaat hoog dicht. Mijn pet met gouden rand, trek ik diep over mijn ogen en stevig rond mijn bonkige schedel. Een tikkie voorovergebogen houd ik de regen nog net van mijn brillenglazen en loop in de richting van de Rooseveltlaan. Het is zachter gaan regenen.
“Zie je wel, het valt nog mee”, praat ik in mezelf.
De grote plassen die er nog liggen door het noodweer van daarnet, weerspiegelen warme, huiselijk verlichte woonkamers van de etagewoningen in de Waalstraat. Dan steekt de wind ineens weer op en wapperen mijn blauwe broekspijpen alle kanten op. Noodweer volgt en het plenst er onbehouwen op los. Rondom mij zie ik, hoe de overvloed aan hemelwater het mos van tussen de stoeptegels spoelt. Ik versnel mijn pas alsof ik, dwaas, daarmee mijn lot ontlopen kan. De elementen zijn meedogenloos. ‘Een goede diender wordt niet nat’, zeggen ze altijd bij ons, maar tegen zoveel natuurgeweld kan geen spreekwoord op. Mijn brillenglazen zitten vol, mijn linkervoet begint te soppen in de schoen en het water lekt mijn overhemdsboord in. Met één hand weerhoud ik mijn pet van een zekere vogelvlucht.

Ineengedoken haal ik de sleutels van het oude schooltje in de Jekerstraat uit mijn drijfnatte jaszak en schiet verslagen naar binnen.
Dagvolk heeft het pand verlaten. Ik blijf even in de hal staan. Want het druppelt overal van me af. Zo moet een onderbroek zich voelen, die na een forse regenbui nog aan de waslijn hangt.
Twee deuren nog en dan hang ik mijn doorweekte boel uit aan de kapstok in het klaslokaal met de twee schemerlampen.
Ik kan de verleiding niet weerstaan en klik er ééntje aan. Gezellig. Dat witte neon vind ik maar niks. Ik wrijf mijn handen droog boven de suizende radiator bij het raam en geniet van mijn aldus verkregen huiselijkheid in diensttijd.

Eenmaal zittend op een stoel besef ik hoe stil het is in dit statige gebouw, dat me altijd aan mijn jeugd doet denken. Een eenzaam gevoel dringt zich aan mij op. Het enige geluid komt van de wind, die giert door de slecht sluitende klapramen bovenin de gevel. Kleine riviertjes parelen langs het vensterglas, maar ik zit warm en droog.

‘Het zal zo toch écht wel een keertje over zijn’, troost ik mezelf tegen beter weten in.
Want de gitzwarte wolken boven Amsterdam hebben vandaag zonder enige terughoudendheid, besloten om hun hele hebben en houwen uit te storten over de oranje pannendaken van de Rivierenbuurt. Geen lieve ziel, die zich vanavond nog op straat waagt. Dan bél ik maar even met de mensen, waar ik langs zou gaan. Een half uurtje geef ik raad, beloof daad en vertel, dat het allemaal wel goed zal komen. Een beetje aandacht en steun hebben we allemaal nodig, zo van tijd tot tijd.

Ik ga weer bij de kachel staan en kijk naar het troosteloze voetbalveldje. Uit de bomen gewaaide bladeren blijven plakken tegen het schoolraam. Mijn werklust ebt weg en slaat om in een heftig verlangen naar thuis. Daar, waar de deksel kleppert boven de borrelende boerenkool. Daar, waar mijn lieve vrouw de kaarsjes al heeft aangestoken en zich met een hete kop kaneelthee heeft genesteld in onze heerlijke bank.
Ik kan het niet meer opbrengen nu. Ik ga naar huis.

Blij met mijn besluit, hijs ik mijn kledderzooi weer aan en stap zo snel als ik kan langs donkere portieken en over verlaten straten, terug naar het bureau:
“Chef, ik neem een paar uurtjes vrij hoor. Het is niks buiten”.
En dat is waar. Mijn klandizie blijft ook bij de kachel onder deze omstandigheden. Gelukkig maar. Uniform in het drooghok en hup, snel mijn burgerkloffie weer aan.

Om er zeker van te zijn dat ik de juiste beslissing heb genomen rijd ik met mijn eigen auto, nog éénmaal over het inmiddels verzopen Maasplein….niemand te zien. Alles veilig. Gas er op.
Schat, ik kom er aan!


nov. 2008
John Beerman
john.beerman@amsterdam.politie.nl 


Anne
 
Eerst vallen de goed georganiseerde geveltjes je op. De met zorg aangebrachte ornamenten. Unieke vormen van het gedurfde stratenplan uit de jaren twintig. Recht, krom, speels en dan weer strak georkestreerd. Statige granieten portiektrappen, gevat in rood bakstenen geveltjes. Het is dit deftige, zonnige aanzien van de Rivierenbuurt in Amsterdam Zuid, dat mij vrolijk stemt. Ik laveer er onbekommerd langs slaperige straatjes, brede lanen en gezellige pleintjes en voel mij er zonder aanwijsbare reden gelukkiger, dan elders in de stad.
Maar wanneer je haar, net als in de liefde, beter kennen leert, geeft zij haar geheimen aan je prijs. Dan vertelt ze over het zwarte verleden, dat de ogenschijnlijke zorgeloosheid van deze buurt, in tranen verdrinken kan. Ik sta op het Merwedeplein oog in oog met een beeld van Anne Frank. In brons staat zij daar. Verstild maar veelzeggend. Want tijdloos verdriet houdt deze wijk stevig in haar greep.

In het donker stampen laarzen dreigend over de stoep waar overdag de kinderen nog speelden. Fel bijtende commando’s verbreken de stilte van de nacht in de nu zo breekbare, van God verlaten Rivierenbuurt.
Met onbeschrijfelijke ruwheid vertrapt het monster nacht na nacht de liefde en de hoop der mensheid. In wenende colonnes verdwijnen onschuldige kinderen, vrouwen en mannen onder dwang van honende duivels stilletjes in de nacht. Totdat elk geluid verstomt en de sterren voorzichtig aan weer stralen gaan. s’ Morgens is er de zon, die de langgerekte straten weer tot leven wekt. Alsof er niets gebeurde.
Honderden kilometers verderop tekent dezelfde zon voorbijschietende streepjescodes op de achterwand van een volgestouwde, stinkende en schuddende goederenwagon. De luide, monotone dreun van de zware wielen op de rails kan de stilte der hopeloosheid niet overstemmen.

Als politieman voel ik een deel van de schuld. Want in de oorlog waren er dienders, die ‘kopgeld’ bijverdienden. Een paar gulden per Jood die zij aangaven bij de Duitse bezetter.
Aan mijn eerste politiebureau werkte adjudant de J. Men fluisterde, dat je zijn achternaam schreef met dubbel S. Die letter kwam er niet in voor. En ik hoorde over eenzelfde verrader, die bij de Verkeersdienst in Amsterdam Oost werkte. Collega’s staken daar regelmatig een bezemsteel in de mouw van diens lange leren jas, zodanig, dat die schuin omhoog stak.

Laten we met z’n allen zorgen, dat het nooit meer gebeuren kan. Dat we rechtvaardig en menselijk zullen zijn en opkomen voor de zwakkeren in onze samenleving. Wij zijn, al of niet in ondergeschiktheid aan het ‘bevoegde gezag’, altijd en overal verantwoordelijk voor ons eigen handelen en denken.

17.000 onschuldige Joodse Amsterdammers woonden er in mijn Rivierenbuurt. Daarvan werden er 14000 zonder mededogen weggevoerd en in troosteloze, afgelegen vernietigingskampen vermoord.

Alsjeblieft, nooit meer.

John Beerman
john.beerman@amsterdam.politie.nl 

Meer over John Beerman >>

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<