Buurtregisseur Scheldebuurt
Van den regen en
den drup
Slagregens geselen het politiebureau. Ik zie vanuit onze
kantine, hoe de takken van de bomen rondom het zwembad,
bijna dansend heen en weer zwiepen in een zo te zien,
pisnijdige wind. Avondschemer maakt zich meester van een
herfstachtige Rivierenbuurt en ik moet nog op pad…
Wandelsurveillance in het donker. Vigilat ut Quiescant. Ik
doe mijn oude korpscredo eer aan, ondanks dit hondenweer. De
kraag van mijn uniform gaat hoog dicht. Mijn pet met gouden
rand, trek ik diep over mijn ogen en stevig rond mijn
bonkige schedel. Een tikkie voorovergebogen houd ik de regen
nog net van mijn brillenglazen en loop in de richting van de
Rooseveltlaan. Het is zachter gaan regenen.
“Zie je wel, het valt nog mee”, praat ik in mezelf.
De grote plassen die er nog liggen door het noodweer van
daarnet, weerspiegelen warme, huiselijk verlichte woonkamers
van de etagewoningen in de Waalstraat. Dan steekt de wind
ineens weer op en wapperen mijn blauwe broekspijpen alle
kanten op. Noodweer volgt en het plenst er onbehouwen op
los. Rondom mij zie ik, hoe de overvloed aan hemelwater het
mos van tussen de stoeptegels spoelt. Ik versnel mijn pas
alsof ik, dwaas, daarmee mijn lot ontlopen kan. De elementen
zijn meedogenloos. ‘Een goede diender wordt niet nat’,
zeggen ze altijd bij ons, maar tegen zoveel natuurgeweld kan
geen spreekwoord op. Mijn brillenglazen zitten vol, mijn
linkervoet begint te soppen in de schoen en het water lekt
mijn overhemdsboord in. Met één hand weerhoud ik mijn pet
van een zekere vogelvlucht.
Ineengedoken haal ik de sleutels van het oude schooltje in
de Jekerstraat uit mijn drijfnatte jaszak en schiet
verslagen naar binnen.
Dagvolk heeft het pand verlaten. Ik blijf even in de hal
staan. Want het druppelt overal van me af. Zo moet een
onderbroek zich voelen, die na een forse regenbui nog aan de
waslijn hangt.
Twee deuren nog en dan hang ik mijn doorweekte boel uit aan
de kapstok in het klaslokaal met de twee schemerlampen.
Ik kan de verleiding niet weerstaan en klik er ééntje aan.
Gezellig. Dat witte neon vind ik maar niks. Ik wrijf mijn
handen droog boven de suizende radiator bij het raam en
geniet van mijn aldus verkregen huiselijkheid in diensttijd.
Eenmaal
zittend op een stoel besef ik hoe stil het is in dit statige
gebouw, dat me altijd aan mijn jeugd doet denken. Een
eenzaam gevoel dringt zich aan mij op. Het enige geluid komt
van de wind, die giert door de slecht sluitende klapramen
bovenin de gevel. Kleine riviertjes parelen langs het
vensterglas, maar ik zit warm en droog.
‘Het zal zo
toch écht wel een keertje over zijn’, troost ik mezelf tegen
beter weten in.
Want de gitzwarte wolken boven Amsterdam hebben vandaag
zonder enige terughoudendheid, besloten om hun hele hebben
en houwen uit te storten over de oranje pannendaken van de
Rivierenbuurt. Geen lieve ziel, die zich vanavond nog op
straat waagt. Dan bél ik maar even met de mensen, waar ik
langs zou gaan. Een half uurtje geef ik raad, beloof daad en
vertel, dat het allemaal wel goed zal komen. Een beetje
aandacht en steun hebben we allemaal nodig, zo van tijd tot
tijd.
Ik ga weer
bij de kachel staan en kijk naar het troosteloze
voetbalveldje. Uit de bomen gewaaide bladeren blijven
plakken tegen het schoolraam. Mijn werklust ebt weg en slaat
om in een heftig verlangen naar thuis. Daar, waar de deksel
kleppert boven de borrelende boerenkool. Daar, waar mijn
lieve vrouw de kaarsjes al heeft aangestoken en zich met een
hete kop kaneelthee heeft genesteld in onze heerlijke bank.
Ik kan het niet meer opbrengen nu. Ik ga naar huis.
Blij met mijn besluit, hijs ik mijn kledderzooi weer aan en
stap zo snel als ik kan langs donkere portieken en over
verlaten straten, terug naar het bureau:
“Chef, ik neem een paar uurtjes vrij hoor. Het is niks
buiten”.
En dat is waar. Mijn klandizie blijft ook bij de kachel
onder deze omstandigheden. Gelukkig maar. Uniform in het
drooghok en hup, snel mijn burgerkloffie weer aan.
Om er zeker van te zijn dat ik de juiste beslissing heb
genomen rijd ik met mijn eigen auto, nog éénmaal over het
inmiddels verzopen Maasplein….niemand te zien. Alles veilig.
Gas er op.
Schat, ik kom er aan!
nov. 2008
John Beerman
john.beerman@amsterdam.politie.nl
Anne
Eerst vallen de goed georganiseerde geveltjes je op. De met zorg aangebrachte ornamenten.
Unieke vormen van het gedurfde stratenplan uit de jaren twintig. Recht, krom, speels en
dan weer strak georkestreerd. Statige granieten portiektrappen, gevat in rood bakstenen
geveltjes. Het is dit deftige, zonnige aanzien van de Rivierenbuurt in Amsterdam Zuid, dat
mij vrolijk stemt. Ik laveer er onbekommerd langs slaperige straatjes, brede lanen en
gezellige pleintjes en voel mij er zonder aanwijsbare reden gelukkiger, dan elders in de
stad.
Maar wanneer je haar, net als in de liefde, beter kennen leert, geeft zij haar geheimen
aan je prijs. Dan vertelt ze over het zwarte verleden, dat de ogenschijnlijke
zorgeloosheid van deze buurt, in tranen verdrinken kan. Ik sta op het Merwedeplein oog in
oog met een beeld van Anne Frank. In brons staat zij daar. Verstild maar veelzeggend. Want
tijdloos verdriet houdt deze wijk stevig in haar greep.
In het donker stampen laarzen dreigend over de stoep waar overdag de kinderen nog
speelden. Fel bijtende commandos verbreken de stilte van de nacht in de nu zo
breekbare, van God verlaten Rivierenbuurt.
Met onbeschrijfelijke ruwheid vertrapt het monster nacht na nacht de liefde en de hoop der
mensheid. In wenende colonnes verdwijnen onschuldige kinderen, vrouwen en mannen onder
dwang van honende duivels stilletjes in de nacht. Totdat elk geluid verstomt en de sterren
voorzichtig aan weer stralen gaan. s Morgens is er de zon, die de langgerekte
straten weer tot leven wekt. Alsof er niets gebeurde.
Honderden kilometers verderop tekent dezelfde zon voorbijschietende streepjescodes op de
achterwand van een volgestouwde, stinkende en schuddende goederenwagon. De luide, monotone
dreun van de zware wielen op de rails kan de stilte der hopeloosheid niet overstemmen.
Als politieman voel ik een deel van de schuld. Want in de oorlog waren er dienders, die
kopgeld bijverdienden. Een paar gulden per Jood die zij aangaven bij de Duitse
bezetter.
Aan mijn eerste politiebureau werkte adjudant de J. Men fluisterde, dat je zijn achternaam
schreef met dubbel S. Die letter kwam er niet in voor. En ik hoorde over eenzelfde
verrader, die bij de Verkeersdienst in Amsterdam Oost werkte. Collegas staken daar
regelmatig een bezemsteel in de mouw van diens lange leren jas, zodanig, dat die schuin
omhoog stak.
Laten we met zn allen zorgen, dat het nooit meer gebeuren kan. Dat we rechtvaardig
en menselijk zullen zijn en opkomen voor de zwakkeren in onze samenleving. Wij zijn, al of
niet in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag, altijd en overal
verantwoordelijk voor ons eigen handelen en denken.
17.000 onschuldige Joodse Amsterdammers woonden er in mijn Rivierenbuurt. Daarvan werden
er 14000 zonder mededogen weggevoerd en in troosteloze, afgelegen vernietigingskampen
vermoord.
Alsjeblieft, nooit meer.
John Beerman
john.beerman@amsterdam.politie.nl
Meer
over John Beerman >>
Terug naar de vorige pagina << |