*
noot van de redactie: dit artikel is gedateerd (1996)
sommige situaties zijn daarom veranderd of bestaan niet
meer.
De ketters van de overkant
verzuiling in de Rivierenbuurt
Door Henriëtte
Lakmaker
 |
Hoe verzuild was de Rivierenbuurt vóór 1960? Leefden de
bewoners langs elkaar heen, kochten zij hun brood alleen
bij de 'eigen' bakker, stuurden zij hun kinderen alleen
naar de 'eigen' school? Spraken
zij überhaupt met elkaar? Lezers van dit blad zetten op
ons verzoek hun herinneringen op papier.
Wat bleek? Het viel wel mee, met die hokjesgeest.
Tussen de Eerste
Wereldoorlog en de jaren zestig
was Nederland in de greep vim de 'verzuiling': de
strikte maatschappelijke verdeling naar godsdienst of
wereldbeschouwing. De verschillende zuilen -
katholieken, protestanten, joden, socialisten en
'neutralen' - hadden ieder hun eigen partijen, scholen,
verenigingen, vakbonden, ziekenhuizen, omroepen,
enzovoorts. Ondanks dreigende taal van kansel, altaar en
katheder, had men natuurlijk wel contact met
'andersdenkenden', al was het maar omdat ze je buren
waren. Wat was er nu eigenlijk te merken van die
verzuiling in een willekeurige Amsterdamse buurt als de
Rivierenbuurt? |
De enkele lezers die ons schreven, kunnen onmogelijk
representatief zijn voor alle buurtbewoners.
Opvallend is dat de zes briefschrijvers, van welk geloof
ook, opgroeiden in een tamelijk ruimdenkende sfeer. Toch
verschillen hun verhalen soms opmerkelijk. De een vertelt
dat er een strikte scheiding bestond tussen de gezindten; de
ander herinnert zich daar niets van. Ervaringen verschillen
en geheugens werken nu eenmaal anders dan de historicus
graag wil. In de brieven is bijvoorbeeld te
lezen wat een enorme schok de verdwijning van de
joodse bewoners uit de Rivierenbuurt is geweest.
Die deportaties drongen de tegenstellingen tussen andere
groepen naar de achtergrond: vergeleken met het lot van
zoveel Amsterdamse joden is de vijandschap tussen 'papen' en
'zwarte kousen' maar een bagatel. De tegenstelling tussen
'slacht
offers' en 'daders' overschaduwde sindsdien alle andere
controverses in de buurt. "Er was maar één 'zuil' waar
absoluut niet mee werd omgegaan en dat waren ex-NSB-families,"
schrijft Bob Polak, sinds zijn geboorte in 1947 wonend in de
Vechtstraat.
 |
De
Rivierenbuurt in 1937. Amstellaan, Noorder-Amstellaan.
Zuider-Arnstellaan en Daniël
Willinkplein heten nu Vrijheidslaan, Churchililaan,
Rooseveltlaan en Victorieplein. Nummer 215A op de kaart is
de Wolkenkrabber, 256 is de Sint Thomas van Aquinokerk en
317 de Waalkerk. Detail van kaart 'Zuid' uit een
plattegrondenboekje van uitgeverij Van Holkema & Warendorf.
|
Geen opvallend kerkelijke buurt
In 1917 aanvaardde de raad, na veel bijstellingen, Berlages
befaamde Plan-Zuid. Het gebied in de bocht van de Amstel,
aan de westkant begrensd door de Boerenwetering, werd vanaf
de jaren twintig ingevuld door particuliere bouwbedrijven en
woningbouwverenigingen. De kerken volgden. In april 1926
wijdde bisschop Callier de Sint Thomas van Aquinokerk in, op
de hoek van de Rijn- en de Lekstraat. Pastoor Dickmann en
zijn kapelaans behoorden tot de orde der dominicanen en
bewoonden de pastorie achter de kerk, Vechtstraat 86. In
ditzelfde blok ontwierp architect Jac. Duncker de Sint
Catharina Fröbelschool (Rijnstraat 115, nu wijkcentrum), de
Sint Catharinaschool (lagere school voor meisjes, met
Zusterhuis, Vechtstraat 88-90, en enkele winkelhuizen. "Waar
je nu Turkse vrouwen langgewaad de straat ziet uitlopen naar
de Amstel, zag je indertijd de nonnetjes schrijden,"
aldus overbuurman Polak.

|
|

|
Inwijding
van de Sint Thomas van Aquinokerk in de Rijnstraat.
april 1926, door de bisschop van Haarlem, mgr. Callier.
|
|
Lekstraat 63, omstreeks
30 november 1937, de dag dat de nieuwe synagoge ingewijd
werd. |
De protestanten
waren minder snel. In de IJselstraat verrees in 1936 de
gereformeerde Waalkerk,
die in 1989 weer werd afgebroken. De lutherse Maarten
Lutherkerk, op de hoek Uiterwaardenstraat/Dintelstraat.
kreeg in 1937 de gedenksteen ingemetseld. En op een andere
hoek, bij de Zuider Amstellaan (Rooseveltlaan). ontstond
tegelijk een
remonstrantse enclave, niet een kapel en een bejaardenhuis.
Ook de hervormden maakten plannen voor een eigen kerk in de
Rivierenbuurt, maar pas in 1955 (vertraagd door de-oorlog)
werd de Maranathakerk in de Hunzestraat in gebruik genomen.
Tot die tijd kerkten de hervormden onder meer in de
tramremise in de Lekstraat.
De religieuze joden hadden aanvankelijk alleen
een informeel sjoeltje in de Waalstraat of ze gingen
de buurt uit, naar de synagoge op het Jacob
Obrechtplein. In 1937 opende de vereniging Benei
Teimon (Kinderen van Zuid) een gloednieuwe synagoge in de Lekstraat, ontworpen door A. Elzas in de stijl
van de Nieuwe Zakelijkheid. In dit gebouw is nu (nog) het
Verzetsmuseum gevestigd; een bijgebouw in de Lekstraat
functioneert als sjoel.
Toch was de Rivierenbuurt niet opvallend kerks.
Bij de volkstelling van 1930 bleek 36% van de bevolking
onkerkelijk, iets meer dan het stedelijk gemiddelde. De
kerkelijke bevolking bestond uit:
20% katholieken (heel Amsterdam 22%). 29% protestanten
(Amsterdam 34%) en 15% joden (Amsterdam 9%). Rond 1920 had
wethouder De Miranda de sanering van de verkrotte jodenbuurt
rond het Waterlooplein krachtig ter hand genomen en de
meeste bewoners verhuisden naar de Oosterpark- en de
Transvaalbuurt. De rijkeren trokken naar de Rivierenbuurt.
In 1940 woonde daar ongeveer een derde van de Amsterdamse
joden. Een echte zuil vormden de joden eigenlijk niet. Ze
hadden wel hun eigen tradities, godshuizen en verenigingen,
maar hun kinderen gingen naar de openbare school en in hun
stemgedrag waren ze verdeeld:
sommigen stemden op de SDAP, anderen op de communisten en
weer anderen op de (conservatieve of vrijzinnige) liberalen.
Katholieke en protestantse straten
De woningbouwverenigingen speelden een belangrijke rol bij
de geografische verdeling van de gezindten, want zij konden
eisen stellen aan hun
huurders. Dat kwam het treffendst tot uiting in de blokken
tussen Dintelstraat. Waalstraat, Uiterwaardenstraat en
Rivierenlaan (President Kennedylaan), gebouwd tussen 1936 en
1939. De Remonstrantse Woningstichting had huizen tussen de
Uiterwaardenstraat, Dintelstraat, Maasstraat en
Rivierenlaan. Tussen de Bernissestraat (18-62) en de
Maasstraat (153-203) lag het
'papendorp'. Dit blok was eigendom van de R.K.
Woningbouwvereniging Het Oosten en werd uitsluitend door
katholieken bewoond.

|
|

|
Uiterwaardenstraat
283. Gemeentezang bij
de inmetseling van de
gedenksteen van de
nieuwe Maarten Lutherkerk op 8 mei 1937.
|
|
Maasstraat
153, hoek Uiterwaardenstraat in 1939 met de winkel van de
katholieke slager lesger. |
Dat gold ook voor de huizen tussen de Bernissestraat (1-61) en de Alblasstraat (2-36), althans die
ten noorden van de verbindende Swalmstraat. Ten zuiden van
de Swalmstraat echter (Bernissestraat 35-61 en Alblasstraat
40-66). lag een woningblokje van de protestantse
woningbouwvereniging Patrimonium. En aan de overkant van de
Alblasstraat (1-57) waren álle woningen van Patrimonium. "De
mensen in deze buurt waren zeer proper," herinnert zich W.W.
Swart-van Rietschote, geboren in 1927. De knop van de
buitendeur werd op zaterdagavond gepoetst, er werd een
doekje om geknoopt tegen de vingerafdrukken en op de dag des
Heeren ging het doekje er weer af. Binnen stonden de stoelen
kaarsrecht rond de eettafel, als waren zij Colijn zelf.
Tussen de Moerdijkstraat (1 -51 ) en de Waalstraat (1 32-1
82) woonden de socialisten, in huizen van Onze Woning. Een
zee van rode vlaggen wapperde er op de eerste mei.

Advertentie uit de brochure "Feestprogramma ter gelegenheid
van het 40-jarig Professiefeest van Pastoor G .v. Kalmthout"
in Krasnapolsky op Maandag 4 oktober" [1948]. |
In verkiezingstijd was meteen duidelijk wie waartoe
behoorde. De SDAP beheerste de
Moerdijkstraat en in de Griftstraat hingen de borden van de
Anti Revolutionaire Partij en
Christelijk-Historische Unie om en om. Op dezelfde ramen
hing tijdens de Koude Oorlog de oproep om toe te treden tot
de reservepolitie. De Bernissestraat en Maasstraat stemden
massaal op de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Toch was het
merendeel van de woonblokken in de Rivierenbuurt niet
verzuild. Lang niet alle woningbouwverenigingen selecteerden
op religie of ideologie. En de meeste huizen in de buurt
waren gebouwd door particuliere aannemers, voor degenen
die door hun ruimere inkomen niet in aanmerking kwamen
voor een Woningwetwoning. |
Veelal woonden de katholieken, protestanten, joden en
anderen kris-kras door elkaar, al waren er ook in
particuliere blokken kleine concentraties. In de Rijnstraat
bijvoorbeeld, waar hun kerk stond, woonden relatief veel
katholieken.
Elke stip tien joden
Over de spreiding van gezindten per straat is verder bar
weinig bekend; er bestaan enkel cijfers over de buurt als
geheel. Alleen over de joodse Rivierenbuurters
weten we wat meer, al is de bron van die kennis nogal
dubieus. Dat is namelijk de beruchte 'stippen kaart' uit
1941. Op verzoek van de bezetters vervaardigde het
gemeentelijk Bureau van Statistiek een stadsplattegrond
waarop te zien was in welke straten de joden woonden. Per
tien joden werd een zwarte stip ingetekend, op basis van de
aantallen zojuist uitgereikte persoonsbewijzen. In één
oogopslag zag de bezetter dat razzia's in de Jordaan, West
en Noord geen zin hadden, maar dat de Transvaalbuurt, de
Waterloopleinbuurt en de Oosterparkbuurt 'zwart zagen
van
de joden.
Detail van de kaart 'Verspreiding van de joden over de
gemeente', mei 1941.
"Cijfers in blauw = aantal joden per buurt, cijfers in
rood = aantal niet-joden per
buurt, elke stip = 10 joden," leert de legenda |

|
De Rivierenbuurt telde minder zwarte stippen dan Oost, maar
toch veel meer dan gemiddeld. Binnen de buurt stonden de
meeste stippen rond het Merwedeplein, het Daniël
Willinkplein (nu Victorieplein) en pal ten westen van de
Scheldestraat (Deurloostraat. Volkerakstraat). Daar was meer
dan 50% van de bevolking joods. Tussen de Maasstraat en
Waalstraat (Jekerstraat, Roerstraat) en rond het
Meerhuizenplein was dat zo'n 45%. Dat er in de Alblasstraat,
Bernissestraat en Griftstraat géén joden woonden, zal geen
verrassing zijn.
Toch is de stippenkaart geen goede maatstaf voor de joodse
verzuiling. Bij de toekenning van de J op de persoonskaart
was het nazistische criterium van het aantal joodse
grootouders gehanteerd, niet het
lidmaatschap van een joods kerkgenootschap. Was dat wel het
criterium geweest, dan zouden er heel wat minder stippen
hebben gestaan. De stippenkaart geeft waarschijnlijk wél
goed aan waar relatief veel of weinig joden woonden.
 |
Moeder Stolzenburg
kocht hoe joods ze ook
was, op vrijdag haar
verse vis bij Hogenbirk,
Rijnstraat 91. Nu zit
daar een andere vishandel. De tweede Hogenbirk-winkel. Maasstraat
27, bestaat nog steeds. |
J. den Tonkelaar (geboren in 1929) was de zoon
van een handelsagent uit de Rivierenlaan, de huidige
President Kennedylaan. Hij werd ongelovig opgevoed, maar
kende tamelijk veel joodse buren. Als 'sjabbesgoj' (sjabbes
= sabbat; goj = niet-jood) stak hij bij zo'n twintig
huishoudens in de Rivierenlaan op sabbat (zaterdag) het gas
en licht aan.
Joden mogen volgens hun religie op die dag geen enkele
arbeid verrichten. Den Tonkelaar werd door zijn klanten
beloond met heerlijke zoetigheden of een stukje zuur. Naar
zijn oprechte mening zijn de Amsterdamse uitjes en
pekelaugurken van toen nooit meer geëvenaard.
De Alblasstraat op 5 april 1996, gezien
vanuit de Uiterwaardenstraat. In de huizen links, uit 1936, woonde vroeger
uitsluitend gereformeerden en in die
aan de rechterkant (1939). tot aan de
zijstraat, alleen katholieken. |

|
In de jaren dertig groeide de politieke en culturele
verscheidenheid binnen de gemengde woonblokken. Uit
Duitsland vluchtten veel (al dan niet religieuze) joden,
nadat Hitler in 1933 aan de macht kwam. "Zij gaven door hun
moedertaal of accent een eigen klank aan het openbare leven
in de buurt," schrijft Richard Stolzenburg, zoon van zo'n
immigrant. Tot die vluchtelingen behoorden ook het gezin van
zakenman Otto Frank, dat zich in 1933 vestigde op
Merwedeplein 37 tweehoog, en A. Kohn, die onder de firmanaam
Koco een ijssalon opende in Rijnstraat 71-73 en later met E.
Cahn een tweede in Van Woustraat 149.
Spitsroeden lopen in de Maasstraat
Maar ook Hitlers medestanders woonden in de buurt: 9% stemde
in 1939 op de Nationaal-Socialistische Beweging, 2% meer dan
in de stad als geheel. Juist in de 'nette buurten' hadden de
fascistische partijtjes de meeste stemmers. StoIzenburg weet
nog dat in 'zijn' blok (Rivierenlaan tussen Kinderdijkstraat
en Waalstraat) een lid van het Zwart Front van Arnold Meijer
woonde. Trammelant bleef niet uit. Op woensdag 24 mei 1939
molesteerden twintig NSB'ers de bezoekers van Koco in de
Rijnstraat. Op 19 februari 1941 was de Koco
ijssalon in de Van Woustraat aan de beurt; dat
incident werd indirect aanleiding tot de Februaristaking.
Dat kon nog niemand weten, in de jaren dertig.
Maar iedereen wist wel precies wat de ander was, en met wie
je wel of juist niet omging. "Boven die van het Zwart Front
woonden socialisten, echte AJC-ers," vertelt Stolzenburg.
"Daarboven een familie uit Oostenrijk. Onder die fascist
woonden twee lesbische vrouwen. Dat was het andere
trappenhuis. Wijzelf woonden prettig met halfzachte NSB'ers
op de trap, zij op de eerste, wij op de derde etage.
Daartussenin woonde een zwarthandelaar."
Stolzenburg, geboren in 1933, speelde met vriendjes van
communistische en liberale huize. "Ik had ook joodse
schoolvriendjes, die kwamen na de oorlog niet terug." Om de
hoek woonden katholieken.
Zij waren fatsoenlijk, maar op weg naar de openbare
Dongeschool in de Dintelstraat moest de kleine Richard
spitsroeden lopen: in de Maasstraat wachtte een paapse bende
hem en zijn schooIgenoten op. Bang was hij niet. "Het wás
zo."
|

De
Vechtstraat op 15
juni 1960, gezien naar
het zuiden, met op de
voorgrond de kruising met de Trompenburgstraat. In een van de
huizen links woonde en
woont de familie Polak.
|
|
Al even onwrikbaar stond vast dat de katholieken elk jaar
met pasen het schoolvoetbaltoernooi wonnen. "Want die
fraters, die oefenden elke woensdagmiddag met de leerlingen,
terwijl onze onderwijzers bij hun gezinnetjes thuis zaten.
Ach, als klein kind wist je dat je niet met elkaar om hoorde
te gaan. Dat zag je eigenlijk al aan die afschuwelijk
lelijke kerk in de Rijnstraat. die ze helaas hebben laten
staan."
Tóch nieuwsgierig waagde een negenjarig katholiek uit de
Bernissestraat jongetje zich eens in de synagoge in de
Lekstraat. "Er was niemand te zien en ik keek nieuwsgierig
om mij heen. Plotseling kwam er iemand uit een andere deur
en ik rende hard weg. Dat laatste had ik niet moeten doen:
ik heb er nog steeds spijt van:' schrijft Hans Werkhoven 50
jaar later.
Keurige mensen, maar wel rooms
Vooral de volwassenen hadden last van wederzijdse schroom.
Maar als het zo uitkwam, aten ze van twee walletjes. Moeder
Werkhoven kocht haar vlees bij de niet-katholieke slager
Prinsen, Uiterwaardenstraat 163, omdat het een goede slager
was. In de oorlog "deed hij veel voor zijn vaste klanten"
aldus haar zoon. Toen zich op de hoek van de Maasstraat de
katholieke slager Lesger vestigde, met een prachtige
tenorstem, lijfde vader Werkhoven hem in in het koor van de
Thomaskerk. Dus moest voortaan dáár het vlees worden
gekocht. "Gotte-gotte-got, daar komt slager Prinsen aan:'
schrok moeder Werkhoven, toen deze verhaal kwam halen.
De vaste slager van de Stolzenburgs was C. Stut, Amstellaan
(Vrijheidslaan) 90, hoek Rijnstraat.
"Keurige mensen, maar wel rooms." En elke vrijdag haalde
mevrouw Stolzenburg, hoe joods ook, haar kabeljauw of
heilbot bij de roomse visboer Hogenbirk in de Rijnstraat.
"Want dat was klasse." Vis op vrijdag? Dat is toch een
gotspe voor een jiddisje mem me? "Ja, maar aan het eind van
de week had ie voorraad."
Grootgrutter De Gruyter (o.a. Rijnstraat 117) werd wel
gemeden. Die was toch echt te paaps en bovendien riekte het
er naar grootkapitaal. Bij Simon de Wit, Rijnstraat 33,
wilde moeder Stolzenburg al evenmin gezien worden; dat was
weer wat te ordinair. De VANA was een goed alternatief;
Lekstraat 77 was het dichtbijzijnde filiaal.
Minstens zo belangrijk als het oormerk geloof of politieke
overtuiging was de sociaal-economische status. "De verzuilde
woningbouwverenigingen wezen alleen maar woningen toe aan de
lagere inkomens. Als men tussen gelijkgezinden wilde wonen
maar een te hoog inkomen had, kon daar niet aan worden
voldaan:' aldus Stolzenburg. In de protestantse en
katholieke blokken was vooral de lagere middenstand
gehuisvest: kantoorpersoneel, onderwijzers. In de gemengde
blokken woonden degenen met een diplomaatje meer: de chefs,
de leraren in het middelbaar onderwijs, kleine
zelfstandigen. Hun wereld werd groter dan die van de zuil
van-huis-uit.
Al die geloven onder één dak vereisten de nodige onderlinge
tolerantie. Bij de kinderen won de nieuwsgierigheid het van
de angst voor het onbekende. Ria Bakker-Stroom, geboren in
1938, ging als meisje naar de katholieke gymvereniging, het
katholieke kinderkoor, de katholieke jeugdbeweging en de
katholieke bibliotheek, onder de Thomas van Aquino. Ze
woonde in de Kinderdijkstraat tussen alle gezindten die de
Rivierenbuurt telde en liet zich door geen ongeschreven wet
weerhouden om al die vreemde culturen op te snuiven. De
AJCbijeenkomsten op de zolderkamer van haar buurmeisje vond
Ria inspirerender dan haar eigen kabouterclub. Ze ging naar
de gereformeerde "gele" kerk in de IJselstraat, waar de opa
van vriendinnetje Cora "zo mooi orgel speelde, maar waar de
preken zo lang waren!" Ria genoot met haar joodse buurmeisje
"boven achter de hekken" van de voorzanger in de sjoel in de
Lekstraat. "Zelf scoorde ik zéér hoog met onze katholieke
ere
dienst. Immers waar vind je zoveel voor 't oog: bloemen,
beelden, wierook, orgelspel en prachtige gewaden." De
kerststal thuis oefende grote aantrekkingskracht uit op
vriendinnetjes en vriendjes, gelovig of "niets". De zoon van
de communist, de dochter van gereformeerden, allen zongen ze
vol overtuiging mee uit de parochieboekjes.
Rot jood wordt na de oorlog rotmof
Eenmaal bezet door de Duitsers werden de onderlinge
verschillen tussen de buurtbewoners pijnlijk zichtbaar.
Oorlog is sowieso niet de beste omstandigheid voor
onderlinge verdraagzaamheid, ondervond Richard Stolzenburg,
zoon van een joodse moeder en een Duitse vader. Het begrip
fatsoen werd door ieder op eigen wijze ingevuld. "Ik kan wel
zien dat het een jodenjongen is," merkte een extreem-rechtse
buurtgenoot op toen Richard kauwend op een broodje over
straat liep; kennelijk was dat onoirbaar. De Oostenrijkse
buren van de andere trap wisselden opeens geen woord meer
met Richards ouders. Daarentegen legde de NSB-buurman uit
eigen beweging een trekbel aan in het huis van de
Stolzenburgs, toen in de Hongerwinter de elektriciteit was
uitgevallen. Andere nationaalsocialistische
buren scholden hen uit voor rot joden.
Meer konden ze niet doen, aangezien Richards moeder gemengd
gehuwd was. Maar in mei 1945 riepen weer anderen "rotrnof!".
 |
Tussen
de Maasstraat. Waalstraat. Uiterwaardenstraat en
Rivierenlaan (pres. Kennedylaan) hadden alle zuilen hun
eigen woningblokken. Vlnr. in
paars het remonstrantse blok, in lichtgroen de blokken
van R.K. Woningbouwvereniging Het Oosten (Maasstraat.
Bernissestraat, Alblasstraat), in olijfgroen de huizen
van het protestantse Patrimonium (Alblasstraat.
Griftstraat), in donkergroen het bezit van
Eigen Haard (neutraal) en in
oranje (Moerdijkstraat, Waalstraat) de huizen van Onze
Woning, waar veel socialisten
woonden. Kaartfragment uit de 'Atlas Sociale Woningbouw
Amsterdam'
(1992). |
Veel NSB'ers verhuisden naar oorden waar hun reputatie
onbekend was. Zij die bleven werden geboycot. Bob Polak,
toch na de oorlog geboren, weet precies op welk nummer in de
Vechtstraat die foute politieagent woonde: "Nog altijd vind
ik dat een lugubere portiek. Verder werd er uiteraard niet
gekocht bij de NSB-vrouw met de viskar noch bij de
NSB-bloemist in de Rijnstraat." Toen was de wederopbouw in
volle gang. Men kreeg het beter, veel gezinnen verhuisden en
de Rivierenbuurt kreeg langzamerhand een ander gezicht.
Slechts 4000 joden (2% van de buurtbevolking) waren teruggekomen
uit de kampen en de onderduik.
In de jaren vijftig leken de christelijke zuilen weer
onaantastbaar. M.W.F. van Kalmthout bijvoorbeeld, in de
jaren vijftig pastoor van de Thomas-parochie, "was een man
van zekerheden," aldus een van zijn opvolgers, C. Strijbos.
"Hij polderde de kudde in, veilig en heilig, en bakende de
grenzen af om boze krachten te weren." Maar intussen groeide
de onkerkelijkheid en sinds de jaren zestig brokkelden de
zuilen af. Nu delen hervormden, gereformeerden en lutheranen
hun kerkgebouwen en werken samen met de katholieken.
Anderzijds ziet de ongelovige Polak sinds zo'n 25 jaar weer
iedere zaterdag "stoeten orthodoxe joden" langs de
Thomaskerk naar de sjoel in de Lekstraat lopen. En dat vindt
hij toch wel mooi want, al wonen in de Rivierenbuurt niet
veel joden meer, "de totale uitroeiing is mislukt."
Dit artikel
is mede gebaseerd op het ongepubliceerde stuk 'Verzuild
wonen in de Rivierenbuurt' van R. Stolzenburg en brieven van
oud-Rivierenbuurtbewoners.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in- en met toestemming
van de redactie van Ons Amsterdam overgenomen.
TIP:
Lees ook "de muur in de Alblasstraat"van Karolien van Ommen
>> |